18074 |
verkouden |
ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he:
ix sən vərkā:t (L413p Helchteren),
verkoud:
ich bin verkaad (L413p Helchteren)
|
ik ben verkouden [ZND 34 (1940)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he:
ix (h)em ən klets (L413p Helchteren),
kou:
ge geut n kaa pakke (L413p Helchteren),
ich hem n kaa op de borst (L413p Helchteren),
verkoudigheid:
zwuər vərka:tichhɛt (L413p Helchteren)
|
ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts ? (Deze ziekte, die nu vrijwel overal griep wordt genoemd, heette vroeger ook wel influenza) [ZND 49 (1958)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
22709 |
verschillende knikkerspelen |
tumpelen:
tummelen (L413p Helchteren)
|
Knikker: welke spelen doet men er mee? Beschrijf kort. [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
25344 |
verslachten |
afslachten:
āfslaxtǝ (L413p Helchteren)
|
Verminderen in gewicht van het vlees ten gevolge van het slachten. [N 28, 97]
II-1
|
18226 |
versleten |
versleten:
versleten (L413p Helchteren)
|
verslijten, versleet, versleten (volt.deelw.) [ZND 25 (1937)]
III-1-3
|
32918 |
verspreid gras |
gebroken gezwad:
(mv)
gǝbrōkǝ gǝzwãi̯ǝn (L413p Helchteren)
|
Het resultaat van de handeling uit het voorgaande lemma: het gemaaide gras dat gelijkmatig op het veld ligt te drogen. [N 14, 98]
I-3
|
32577 |
verteerde mest |
goed vet:
gū vęt (L413p Helchteren)
|
De termen in dit lemma zijn voor het merendeel van toepassing op mest die lange tijd het onderste of het binnenste deel van de mesthoop heeft gevormd en daardoor goed verteerd is: mest van hoge kwaliteit, die gemakkelijk in kleine delen uiteenvalt. Het onderste uit de mestkuil is vaak zo brokkelig dat het niet met de riek kan worden opgenomen. Deze mest wordt veelal als weidemest gebruikt. Voor sommige termen zie men dan ook het lemma compost. De termen aan het einde van het lemma hebben betrekking op oude, uitgedroogde mest die zijn kwaliteit grotendeels verloren heeft. [N M, 10a; N 11, 27 add.; N 11A, 4a + 4c + 36 + 37; JG 1a + 1b add; div.]
I-1
|
23312 |
vespers |
vespers (<lat.):
də vɛspərs (L413p Helchteren)
|
de vespers [RND]
III-3-3
|
18277 |
vest |
borstdoek:
borsdok (L413p Helchteren),
vest:
vest (L413p Helchteren)
|
vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
34274 |
vetmesten |
vetten:
vɛtǝ (L413p Helchteren)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|