31184 |
blikslager |
blikslager:
blēkslę.ǝgǝr (L413p Helchteren)
|
Ambachtsman die blik verwerkt en blikken voorwerpen herstelt. [N 66, 55a; Wi 2; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
17785 |
blind |
blind:
blind (L413p Helchteren)
|
blind [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
20686 |
blinde vink |
kuiken zonder kop:
(v.).
kekə zoͅnər koͅp (L413p Helchteren)
|
Opgerold kalfslapje met vulsel (blin vinke, muisje zonder kop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
bleͅŋkə (L413p Helchteren)
|
blinken [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
bloed (L413p Helchteren)
|
bloed [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
25384 |
bloed roeren |
doorpitsen:
dōwǝrpetsǝ (L413p Helchteren),
roeren:
rȳrǝ (L413p Helchteren)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
18057 |
bloeden |
bloeden:
blujən (L413p Helchteren)
|
bloeden [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
20693 |
bloedworst |
pens:
pens (L413p Helchteren),
pɛ.ns (L413p Helchteren),
(v.).
pɛns (L413p Helchteren)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
echel:
echel (L413p Helchteren)
|
bloedzuiger [ZND 33 (1940)]
III-4-2
|
24470 |
bloei |
bloei:
blø̄ (L413p Helchteren)
|
Opgaven voor de uitdrukking "in (de) bloei staan"; het zelfstandig naamwoord. [L 32, 76; monogr.]
I-4
|