28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrmǝ (L413p Helchteren)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
20689 |
zwezerik |
soepieten:
(v.).
sybitən (L413p Helchteren)
|
Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwārs (L413p Helchteren),
(v.).
zwa͂rs (L413p Helchteren)
|
De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
21456 |
één frank |
frank:
t inkomgeld is ne frang (L413p Helchteren)
|
De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|