18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
bretelle (L413p Helchteren)
|
draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
breuk (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
breuk [ZND A2 (1940sq)] || hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
21250 |
brief |
brief:
bri:f (L413p Helchteren)
|
brief [RND]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
pruisen:
prǭ.sǝ (L413p Helchteren)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
bryǝn (L413p Helchteren)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
bryr (L413p Helchteren)
|
Een broeder. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
34506 |
broedhen |
broeder:
bryǝr (L413p Helchteren)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
25388 |
broeien |
inweken:
enwē̜kǝ (L413p Helchteren),
overgieten:
ø̄vǝrgītǝ (L413p Helchteren),
schouwen:
sxān (L413p Helchteren),
water opgieten:
wǭtǝr ǫpgītǝ (L413p Helchteren)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
18744 |
broek |
kontriem:
kǫntrim (L413p Helchteren),
onderste riem van achterhaam:
onderste riem van achterhaam (L413p Helchteren)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
brok (L413p Helchteren),
Lang en korte brok.
brok (L413p Helchteren)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|