34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
roof:
rōf (L413p Helchteren),
roof wol:
rōf wol (L413p Helchteren)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
gehemelte (L413p Helchteren)
|
het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
27539 |
geit |
geit:
gē̜.t (L413p Helchteren),
gęi̯t (L413p Helchteren),
geitetje:
gęi̯tǝkǝ (L413p Helchteren)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
20671 |
geitenmelksepap |
geitenpap:
gēͅtəpap (L413p Helchteren)
|
Pap van geitemelk (mienekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33401 |
geitestal |
geitestal:
gē̜ ̞tǝ[stal] (L413p Helchteren)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
24483 |
geknotte wilg |
sonk:
sink (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17580 |
gekruld haar |
krulhaar:
krolhaar (L413p Helchteren)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
ge moet geld hemmen veur te kunnen betalen (L413p Helchteren),
geld (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren),
geͅəlt (L413p Helchteren),
hey is vader zeyne jas en moeder heur geld, vader z`n kow en vader zijnen hond (L413p Helchteren),
hije is vaoder zenne jas en moeder heur geld, vaoder zen kauw en vaoder zennen hond (L413p Helchteren),
moeder beij eij moet ich geld haolen (L413p Helchteren),
moeder, bei wijen moet ik geld ha͂len (L413p Helchteren),
xɛlt (L413p Helchteren)
|
geld [RND], [ZND 44 (1946)], [ZND A1 (1940sq)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
ly`pinǝ (L413p Helchteren)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
geleiken (L413p Helchteren),
gelijke (L413p Helchteren),
gelijken (L413p Helchteren)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|