23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allərsîle (L413p Helchteren)
|
Allerzielen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
op den alteur (L413p Helchteren)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
22708 |
andere voorwerpen in bikkelspel |
{z. toel.}:
met keitjes of kroonkurken
z. toel. (L413p Helchteren)
|
Wordt (werd) een dergelijk spel wel gespeeld, maar met andere voorwerpen? [N R (1968)]
III-3-2
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andēͅ.vi (L413p Helchteren),
andēͅvie (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (L413p Helchteren),
áŋǝl (L413p Helchteren)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
angel [Willems (1885)] || angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
33621 |
anjelier |
pluimpje:
pluimkes (L413p Helchteren)
|
I-7
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
20638 |
appelbol |
appelbol:
(m.).
apəlboͅl (L413p Helchteren),
appelenbroedertje:
appelebroederke (L413p Helchteren)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelenprots:
appeleprots (L413p Helchteren),
prots:
proͅts (L413p Helchteren),
(m.).
proͅts (L413p Helchteren)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)]
III-2-3
|