21531 |
hebben |
hemmen:
hemə (L413p Helchteren)
|
hebben [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
21285 |
heer |
heer:
hi:r (L413p Helchteren)
|
heer [RND]
III-3-1
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hies (L413p Helchteren),
his (L413p Helchteren)
|
hees [ZND A2 (1940sq)] || hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
20129 |
heet, hitsig |
lopig:
lijpex (L413p Helchteren)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
23268 |
heilige, zalige |
heilige:
hellige (L413p Helchteren)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
19044 |
heimwee |
heimwee:
héémwe: (L413p Helchteren)
|
heimwee (hebben als iemand ergens niet kan wennen en erg naar huis verlangt, zegt men: Hij heeft (veel/erg/zon) .... [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
33724 |
heizeis |
heizeissie:
hē̜zē.si (L413p Helchteren)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
26734 |
heizode |
heivlag:
(mv)
hē̜flagǝn (L413p Helchteren)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
poort:
pōrt (L413p Helchteren)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
18998 |
helpen |
helpen:
heləpə (L413p Helchteren)
|
helpen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|