33318 |
kleine boerderij |
boerderijtje:
burdǝręi̯kǝ (L413p Helchteren)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
greumeltje:
(o.).
grøməlkə (L413p Helchteren)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17756 |
kleine neus |
kleine snuiter:
klei snuiter (L413p Helchteren)
|
een klein neusje [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
xemgiəklēͅgelt (L413p Helchteren)
|
ik heb geen kleingeld [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbelen (L413p Helchteren, ...
L413p Helchteren),
babələ (L413p Helchteren),
klateren:
Van Dale: klateren, het in snelle opeenvolging voortbrengen of weerklinken van een helder, hetzij niet zeer intens en aangenaam, hetzij schel en weergalmend geluid, m.n. van snel stromend water en van de donder gezegd [...]; - oneig. klaterende onzin, klinkklare onzin.
klateren (L413p Helchteren),
zeveren:
Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.
zieveren (L413p Helchteren)
|
babbelen [ZND A1 (1940sq)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klantsoor:
klaŋdzūr (L413p Helchteren),
klatsoor:
klatsūr (L413p Helchteren)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
20720 |
kliekje |
patatten in de pan:
pətatənenə pan (L413p Helchteren)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
klieren (L413p Helchteren)
|
hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
24581 |
klimop |
klimop:
-
klimop (L413p Helchteren),
wintergroen:
-
wintergroen (L413p Helchteren)
|
klimop [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
20950 |
klokhuis |
klokhuisje:
klokhuisken (L413p Helchteren)
|
klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)]
III-2-3
|