e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L291p plaats=Helden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slachthout kromhout: kromphǫwt (Helden), lichthout: lēxthǫwt (Helden), slachthout: šlǭxthǫwt (Helden) Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b] II-1
slagijzer klopijzer: klǫp˱īzǝr (Helden) Het stuk ijzer waarmee de mandenmaker het vlechtwerk dichter opelkaar slaat. Zie ook afb. 277. In Stokkem (L 423) werd dit werk met de zijkant van de hand gedaan; in Diepenbeek (Q 71) beschermde men de hand daartoe met een stuk leer. [N 40, 56; monogr.] II-12
slagstempel slagcijfer: šlāxsīfǝr (Helden), slagletter: šlāxlętǝr (Helden), slagnommer: šlāxnomǝr (Helden) Stalen staafje van ongeveer 10 cm lengte met aan de onderzijde een cijfer of letter. De slagstempel wordt gebruikt om opschriften of cijfers in metalen voorwerpen te slaan. [N 33, 268a-b] II-11
slee, support slee: šlē (Helden) Het verschuifbare onderdeel van de draaibank waarop de beitelhouder is gemonteerd. De slee kan evenwijdig aan de hartlijn van de draaibank verplaatst worden. [N 33, 269] II-11
slepen slepen: šlę ̞i̯.pǝ (Helden) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
slepende muur slepende muur: šlęjpǝndǝ mōr (Helden) Muur die naar binnen terugwijkt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood sleept' ('ǝt lwǫat šlęp'). [N 31, 11b; monogr.] II-9
sleutelvijl sleutelvijl: šlø̜tǝlvīl (Helden) Stalen vijl van 10 tot 20 cm lengte voor het bewerken van sloten en sleutels. Het blad van de vijl kan plat, spits-plat of spits toelopend van vorm zijn. De doorsnede ervan is vierkant, driehoekig, rond of halfrond. Zie ook afb. 106. [N 33, 96; N 33, 93] II-11
slichten dichtkloppen: dexklǫpǝ (Helden), ineenzetten: enęjnzętǝ (Helden) De zwaluwtanden sluiten. In L 291 deed men vervolgens een draad om het werkstuk, zodat alles goed bleef zitten bij het solderen. Zie ook de toelichting bij het lemma "zwaluwstaart". [N 66, 35b] II-11
slijpbus, hoorn slijpbus: šlīp˱bø̜s (Helden) Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.] I-3
slijpschijf perforeerschijf: pɛrforēršīf (Helden) Draagbaar, elektrisch aangedreven werktuig waarmee metaal en steenachtige materialen kunnen worden vlak- en doorgeslepen. De metalen schuurschijf van deze machine staat haaks ten opzichte van de as van het toestel en op het schuurvlak ervan zijn kleine hardmetaalkorrels gesoldeerd. Het werktuig werd in Q 83 vooral bij het afkorten van staafijzer gebruikt. [N 33, 250] II-11