e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Helden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
penbalk pinbalk: pinbalk (Helden) De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.] II-3
pensteen pinsteen: pinsteen (Helden) De steen op de penbalk waarin het achtereinde van de molenas en in het bijzonder de daaraan bevestigde ijzeren pin, de taats, draait. De pensteen is in het algemeen uit een harde steensoort vervaardigd en kent een halfcilindervormige uitsparing. Zie ook afb. 47 en 48. [N O, 29a; A 42A, 88] II-3
peperkoekdeeg koekendeeg: kōkǝndęjx (Helden) Volgens de informant van L 321 laat men een mengsel van roggebloem, honing, druivesuiker, water, oude koek een dag liggen. Vervolgens worden er ammonium en koolzuur bijgevoegd en wordt het gehele mengsel goed bewerkt. Dit laat men enige weken rusten waarna men begint met het opbraken van het peperkoekdeeg, telkens weer. Als het deeg plat is, wordt het opgerold en opnieuw gebraakt, totdat het taai is. Dezelfde vormen als voor taai-taai worden hiervoor gebruikt. [N 29, 88; N 29, 88a] II-1
peperkoekkruiden bakfermenten: bakfɛrmɛntǝ (Helden), gekruiden: gǝkry-jǝ (Helden) De kruiden die in peperkoekdeeg worden verwerkt. In vraag N 29, 88b werd gevraagd naar "grondstoffen voor peperkoekdeeg". Uit de melée van antwoorden zijn twee lemmata gedistilleerd nl. ''peperkoekkruiden'' en ''zoetstof voor peperkoek''. Niet in deze twee lemmata zijn opgenomen de benamingen voor ingrediënten als "potas", "druiven", "eieren", "ammoniak", "zout", "alkali", "mel", "boter", "maagzout", "water", "oude koek", "bruine zemels".' [N 29, 88b] II-1
persdrilboor knarboor met torsstaaf: knarbōr mɛt tǫrsštāf (Helden) Stalen boor die met een ijzeren hefboom rondgedraaid wordt en tegelijkertijd van boven neergedrukt wordt door een schroef, die men verder aandraait naarmate het boorijzer zich dieper in het metaal heeft gewerkt. Het gereedschap wordt bij Vuylsteke (pag. 110) persdril genoemd. Het betreft hier een zeer oud werktuig dat bij diverse zegslieden niet meer bekend was. [N 33, 140] II-11
pezen blootleggen pezen deruithalen: pē̜zǝn dǝr ūthālǝ (Helden) Men maakt een snede achter de achillespees, waardoor deze bloot komt te liggen. Door het door de snede ontstane gat steekt men meestal een balkje, vaak voorzien van inkepingen. waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen schuiven. Zo wordt voorkomen dat het dier "dichtklapt". [N 28, 62; monogr.] II-1
pezerik pezerik: pēzǝrǝk (Helden) De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.] II-1
pijl van een boog toog: tōx (Helden) De hoogte van een gemetselde boog, gemeten tussen de denkbeeldige lijn van de spanning en de kruin. Meestal neemt men voor de pijl 1/5 tot 1/10 gedeelte van de overspanning. Het bepalen van de hoogte van de pijl noemde men in Q 121: 'sprong geven' ('šproŋk jęǝvǝ'). [N 32, 17d; monogr.] II-9
pijpenhout rondhout: ronthǫwt (Helden) Draaibare, houten rol waarop het plaatmateriaal voor kachelpijpen en andere cilindervormige voorwerpen rond kan worden gebogen. Zie ook afb. 165. Zie voor het eerste lid van het woordtype kandelhout (Q 88) ook het lemma "regenpijp" in Wld II.9, pag. 176. [N 33, 239; N 64, 10b; N 66, 23] II-11
pijpsnijder buizensnijder: bȳzǝšniǝr (Helden) In het algemeen een werktuig voor het afsnijden van metalen pijpen. Vaak bestaat het uit een vast snijwieltje van gehard staal of hard metaal en een verstelbare geleiding, bestaande uit twee of meer rollen. Zie ook afb. 251. Om een pijp met behulp van dit werktuig door te snijden wordt zij in de bek van de snijder geplaatst, waarna de geleiderollen tegen de pijp worden vastgedraaid. Vervolgens wordt het hele werktuig rond de pijp gedraaid waarbij de geleiderollen steeds strakker worden aangedraaid en het snijwieltje dus steeds dieper in het metaal snijdt. [N 33, 175; N 64, 7-8; N 33, 322, add.] II-11