30940 |
snijmes |
speekmes:
špęjkmɛts (L291p Helden)
|
Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.]
II-12
|
33996 |
snoer |
smikketouw:
šmekǝtǫu̯ (L291p Helden)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
34347 |
snuffelziekte |
snuffel:
snøfǝl (L291p Helden),
snuffelziekte:
šnøfǝlzikdǝ (L291p Helden, ...
L291p Helden)
|
Een aandoening van het neusschelpje en het neustussenschot en in een verder stadium van het benige geraamte van de bovenkaak. De dieren krijgen heftige en uitputtende niesbuien; de ademhaling is snuivend; er treden neusbloedingen op en de uitvloeiing uit de neus is dun en soms ook slijmig (WBD I.6, blz. 854). [N 52, 20; N 76, 50; A 48a, 33]
I-12
|
31406 |
soevereinboor, verzinkboor |
verzinkboor:
vǝrzeŋk˱bōr (L291p Helden)
|
Algemene benaming voor de verschillende soorten boorijzers waarmee voorgeboorde gaten conisch kunnen worden vergroot. De soevereinboor wordt onder meer gebruikt om koppen van schroeven en klinknagels te kunnen verzinken, maar ook om bramen uit boorgaten te verwijderen. Zie ook afb. 115. [N 33, 135; N 33, 144; N 33, 145; N 33, 164]
II-11
|
31507 |
soldeerbout |
soldeerbout:
sǫldērbǫwt (L291p Helden)
|
In het algemeen het werktuig waarmee men soldeert. Met een verhitte soldeerbout kan het soldeersel vloeibaar gemaakt worden. Er bestaan verschillende soorten soldeerbouten. Zie ook de lemmata "vuursoldeerbout", "benzinesoldeerbout", "gassoldeerbout" en "elektrische soldeerbout". [N 33, 195a-b; N 64, 16a; monogr.]
II-11
|
31512 |
soldeerlamp |
benzinebrander:
bɛnzin˱brandǝr (L291p Helden),
butagasbrander:
bytagās˱brandǝr (L291p Helden),
elektrische brander:
ēlɛktrišǝn˱ brandǝr (L291p Helden)
|
Brander waarmee een vlam kan worden ontwikkeld die heet genoeg is om soldeer te doen smelten en om soldeerbouten te verhitten. Zie ook afb. 188. Als brandstof voor de soldeerlamp werd door de informanten genoemd: zuivere benzine (L 423), benzine (Q 117, Q 118), gasoline (Q 121c) en lichte naphte (L 414). [N 33, 196a-b; N 64, 17a; monogr.]
II-11
|
31514 |
soldeersel |
aluminium:
alǝminijøm (L291p Helden),
brons:
brons (L291p Helden),
hardsoldeer:
hārtsǫldēr (L291p Helden),
kopersoldeer:
kōpǝrsǫldēr (L291p Helden),
soldeersel:
sǫldērsǝl (L291p Helden),
tin:
tēn (L291p Helden),
zilverlegering:
zęlǝvǝrlǝgēreŋ (L291p Helden)
|
Metaal of metaalmengsel dat dient om de oppervlakten van twee of meer verwarmde stukken metaal aan elkaar te verbinden. Men onderscheidt de soldeersels naar hun smeltpunt in zacht- en hardsoldeer. Zachtsoldeer smelt beneden 3000 C en laat zich met de soldeerbout verwerken. Hardsoldeer smelt bij hogere temperaturen en wordt verwerkt met een soldeerlamp. Zachtsoldeer is gewoonlijk samengesteld uit een mengsel van lood en tin. Als grondstoffen voor hardsoldeer worden onder meer koper, zink, zilver en soms ook goud gebruikt. Soldeersel kan in de vorm van staven, platen, draden, korrels of poeder geleverd worden. Smeertin is een soldeersel dat vaak door loodgieters wordt gebruikt. Bij verwarming gaat het eerst in een deegachtige toestand over waarin men het kan kneden en uitsmeren, waarna het pas vloeibaar wordt. Volgens de invuller uit L 423 bevatte tinsoldeersel 30 à 33% tin bij loodwerkzaamheden, 40 à 45% bij zinkwerkzaamheden en 50% bij speciaal werk. [N 33, 194; N 33, 198; N 33, 202; N 64, 26a; N 64, 26c; N 66, 36b; monogr.]
II-11
|
31517 |
soldeervloeimiddel |
geest van zout:
gēst ˲van zǭt (L291p Helden),
salmiak:
salmijak (L291p Helden)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de diverse soorten van middelen die bij het solderen worden gebruikt om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken, om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan en ook wel om het metaal of de soldeerbout te reinigen. [N 33, 200-202; N 33, 335; N 64, 27a-27b; N 64, 27d; N 66, 36c; monogr.]
II-11
|
32576 |
soorten van dierlijke mest |
hoendermest:
hondǝr[mest] (L291p Helden),
koemest:
kǫu̯[mest] (L291p Helden),
paardsmest:
pɛrs[mest] (L291p Helden),
schaapsmest:
šaps[mest] (L291p Helden),
varkensmest:
vɛr(ǝ)kǝs[mest] (L291p Helden)
|
De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd geïnformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f]
I-1
|
33224 |
sorteermachine |
sorteerder:
sǫrtērdǝr (L291p Helden),
sorteermolen:
sǫrtērmø̄lǝ (L291p Helden)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|