32494 |
maatlat |
maat:
mǭt (L291p Helden)
|
Maatlat met inkepingen die de doorsnede van de bodem en bovenkant en de mandhoogte aangeven. Zie ook afb. 266. [N 40, 40]
II-12
|
32544 |
maatmand |
bushel:
bøsǝl (L291p Helden
[(ronde maatmand met boven en onder dezelfde doorsnee)]
),
driekwartvatsmand:
drīkwartvātsmaŋ (L291p Helden),
halfvatse mand:
halǝf˲vātsǝ maŋ (L291p Helden),
vatsmand:
vātsmaŋ (L291p Helden),
viervatsmand:
vīrvātsmaŋ (L291p Helden)
|
Mand met bepaalde inhoudsmaat. Zie ook het lemma ɛvatɛ in wld II.3, pag. 159-160.' [N 20, 50; N 40, 94; N 40, 95; monogr.]
II-12
|
31279 |
machinale hamer |
stamphamer:
štamphāmǝr (L291p Helden),
stoomhamer:
štǫwmhāmǝr (L291p Helden),
veerhamer:
vē̜rhāmǝr (L291p Helden)
|
Hamer, door stoom, perslucht of elektriciteit aangedreven, waarmee zware voorwerpen kunnen worden gesmeed. De machinale hamer wordt doorgaans alleen in fabrieken en grote smederijen gebruikt. Hij bestaat uit een hamergewicht dat tussen loodrechte rails aan een touw of stang is bevestigd en vanaf een bepaalde hoogte naar beneden kan vallen. Wanneer de hamer door stoom wordt aangedreven, spreekt men van een stoomhamer; een hamer op perslucht wordt luchtdrukhamer genoemd. Bij de veerhamer is het hamergewicht aan een bladveer bevestigd om de hamerwerking te verhogen. De veerhamer wordt onder meer gebruikt bij het smeden van spaden en schoppen. [N 33, 70-72; N 33, 76]
II-11
|
25552 |
machine om roggebrooddeeg te maken |
broodmachine:
brūǝtmǝšin (L291p Helden)
|
Vergelijk het lemma ''mengmachine voor deeg''. [N 29, 104]
II-1
|
31218 |
machineolie, motorolie |
machineolie:
mǝšinōli (L291p Helden)
|
Smeerolie voor motoren. [N 33, 307]
II-11
|
24879 |
madeliefje |
madeliefje:
madelifje (L291p Helden),
meibloempje:
męi̯blømkǝ (L291p Helden),
meizoentje:
męi̯zuntjǝ (L291p Helden)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.]
I-5
|
32984 |
mais |
maïs:
męi̯s (L291p Helden)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
33025 |
mais oogsten |
plukken:
plø̜kǝ (L291p Helden)
|
De maïskolven van de planten aftrekken. Het object van de handeling is steeds maïs -vergelijk het lemma ''mais'', 1.2.12- of maïskolven -vergelijk het lemma ''maiskolf'', 1.3.9-.' [N Q, 21; monogr.]
I-4
|
32994 |
maiskolf |
kolf:
kǫlǝf (L291p Helden)
|
Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.]
I-4
|
26458 |
mal |
mal:
mal (L291p Helden)
|
Elk van de twee stukken karton, als model gebruikt bij het uitsnijden van de leerhelften voor het haamkussen of kussenleder. [N 36, 15a; Li 1963, 53]
II-10
|