31192 |
smidse |
smis(se):
sme ̝s (K316p Heppen)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31196 |
smidsgereedschap |
getuig:
gǝtø̜jx (K316p Heppen)
|
De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.]
II-11
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
waat:
wǭt (K316p Heppen)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snêûf (K316p Heppen)
|
sneeuw [RND]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
vlot:
vlot (K316p Heppen)
|
vlug [Lk 01 (1953)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
⁄n en express (K316p Heppen)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snuit:
snø̜̄.t (K316p Heppen)
|
Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-9
|
20664 |
soep |
sop:
Syst. Frings
soͅp (K316p Heppen)
|
Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldu.t (K316p Heppen)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
20724 |
soldaatjes |
gebakken boterham:
Syst. Frings
gəbakə bōtəram (K316p Heppen)
|
Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|