24862 |
dolle kervel |
dolle kervel:
dǫlǝ kē̜rǝvǝl (K316p Heppen)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
25121 |
donderwolk |
donderkop:
donderkoͅp (K316p Heppen)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
24138 |
dons, nestveren |
dons:
dons (K316p Heppen)
|
dons [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dôôt (K316p Heppen)
|
dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
kist:
kist (K316p Heppen)
|
Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)]
III-3-3
|
34537 |
dooier |
dooiem:
dōi̯ǝm (K316p Heppen)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
do.əpkli.ət (K316p Heppen)
|
doopkleed [RND]
III-3-3
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
do.əpfűnt (K316p Heppen)
|
doopvont [RND]
III-3-3
|
20848 |
dopen |
dopen:
do.pəpə (K316p Heppen),
do.əpə (K316p Heppen),
do.əpən (K316p Heppen)
|
doopen (dopen) [RND] || dopen [RND]
III-3-3
|
33521 |
doperwten |
peulerwten:
pōleͅtə (K316p Heppen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|