20607 |
havermoutpap |
havermoutmelk:
Syst. Frings
hōͅvərmōͅu̯tmeͅlk (K316p Heppen)
|
Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33994 |
haverzak |
haverzak:
hǭvǝrzak (K316p Heppen)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
24480 |
hazelaar |
buist van hazenoten:
böst van hoazeneute (K316p Heppen)
|
hazelstruik [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazenoot:
hoazeneut (K316p Heppen)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21285 |
heer |
heer:
hi.ər (K316p Heppen)
|
heer [RND]
III-3-1
|
24607 |
heermoes |
kattestaart:
katǝstɛt (K316p Heppen)
|
Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.]
I-5
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hieës (K316p Heppen)
|
hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
20129 |
heet, hitsig |
vuil:
vø͂ͅl (K316p Heppen)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
23268 |
heilige, zalige |
heilige:
nen hêilige (K316p Heppen)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33724 |
heizeis |
vlagzeissie:
flagzē̜si (K316p Heppen)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|