23242 |
kerstmis |
kerstmis:
kessemis (K316p Heppen)
|
Hoe vertaalt men in uw dialect: Kerstmis? [ZND 20 (1936)]
III-3-3
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (K316p Heppen)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19496 |
keukenrek |
rek:
rɛk (K316p Heppen),
schap:
sxap (K316p Heppen)
|
de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
kiel (K316p Heppen)
|
kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
24496 |
kiemen |
schieten:
sxītə (K316p Heppen)
|
kiemen [Goossens 1b (1960)]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
sxītǝ (K316p Heppen)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
17764 |
kies |
boktand:
ne boktand (K316p Heppen),
dobbele tand:
nen dobbelen tand (K316p Heppen)
|
een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
20498 |
kieskauwer |
vieze protocol:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
vieze protekol (K316p Heppen)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
24337 |
kikker |
kwakvors:
kwɛkfoͅs (K316p Heppen),
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
kwakvosch (K316p Heppen)
|
kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
kwakvorsendrek:
kwakfoͅrsəndrɛk (K316p Heppen)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|