e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heppen

Overzicht

Gevonden: 1713
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korte broek korte broek: ’n koͅtte broek (Heppen) korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] III-1-3
kortmeel kortmeel: kőtmę̄ǝl (Heppen) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kortwieken kortvleugelen: koi̯tvlø̄gǝlǝ (Heppen) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
koster koster: köstər (Heppen) koster [RND] III-3-3
kostganger kostganger: kostganger (Heppen) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrmənōͅjə (Heppen), Syst. Frings  keͅrmənōͅi̯ə (Heppen) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koude drukte maken groot beslag maken: groeet beslag maken (Heppen), veel ambras maken: veul ambras moake (Heppen) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
kous: algemeen kous: kaas (Heppen), sportkous: onder de knie  sportkaas (Heppen) kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] III-1-3
kouter kouter: kātǝr (Heppen) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag kraag: kroog (Heppen) kraag [ZND 28 (1938)] III-1-3