| 22858 |
kraaltjes |
pareltjes:
piɛ.rlkəs (K316p Heppen)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
| 32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭn (K316p Heppen)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
| 24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekraan (K316p Heppen),
(geen fon doc.)
kroenekraan (K316p Heppen)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)]
III-4-1
|
| 21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gezet (K316p Heppen)
|
krant [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
| 25034 |
krassen |
scharen maken:
schare moake (K316p Heppen, ...
K316p Heppen)
|
krassen [ZND 01 (1922)] || krassen (van een schone tafel) [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
| 21031 |
kreeft |
kreeft:
ook in ZND 28, 048
krĕft (K316p Heppen)
|
kreeft [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
| 20707 |
krentenbrood |
krentenmik:
Syst. Frings
krentəmek (K316p Heppen),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krente-mik (K316p Heppen),
rozijnenmik:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
rozèəne-mik (K316p Heppen)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)] || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 18223 |
kreukelen |
trekken:
het trekt (K316p Heppen),
verrimpelen:
het klieëd is verrumpeld (K316p Heppen)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
| 17994 |
kreunen van de pijn |
kruisen:
krooəst (K316p Heppen)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
| 33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krøbē̜tǝr (K316p Heppen)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|