33552 |
kweepeer |
kweekpeer:
kweekpeer (K316p Heppen)
|
[ZND 29 (1938)]
I-7
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
wat ’n kwezel (K316p Heppen)
|
Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (K316p Heppen)
|
kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
couche (fr.):
koers (K316p Heppen),
laag:
laag (K316p Heppen)
|
laag (znw.) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
binnenlaag:
benǝlǭx (K316p Heppen),
laag:
lōx (K316p Heppen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brok (K316p Heppen),
bruk (K316p Heppen)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
liǝxtǝ (K316p Heppen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
34581 |
ladderboom |
leerboom:
līǝrbuǝm (K316p Heppen),
(mv)
līrbuǝmǝ (K316p Heppen)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
27367 |
laden |
laden:
lǭi̯ǝn (K316p Heppen)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vraxt (K316p Heppen)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|