33182 |
inleggen (in een voor) |
inzetten:
enzętǝ (Q174p Herderen)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
29109 |
innemen |
enger maken:
eŋǝr mǭkǝ (Q174p Herderen),
smaller stikken:
smǭlǝr stekǝ (Q174p Herderen)
|
Door het innaaien van zomen of plooien het kledingstuk nauwer maken. [N 62, 23a; MW]
II-7
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
e.spanǝ (Q174p Herderen)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
pieper:
pipər (Q174p Herderen),
vlug:
vleͅch (Q174p Herderen)
|
Vlugjong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
duivelshaar:
dy.vəlshōr (Q174p Herderen)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bax (Q174p Herderen),
baggen (mv.):
bage (Q174p Herderen)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pɛl (Q174p Herderen)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
21912 |
kaal duivenjong |
kak:
kàch (Q174p Herderen)
|
Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krebkes (Q174p Herderen)
|
Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
22227 |
kaf |
kaf:
kǭf (Q174p Herderen)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|