32796 |
overlangs heen en weer eggen |
rechtdoor [eggen]:
rɛ̄t˱doø̜.r (Q174p Herderen)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
33051 |
overmouwen |
bindmouwen:
benmǫu̯ǝ (Q174p Herderen)
|
De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
28976 |
overstikken |
oversteken:
jø̜vǝrstē̜kǝ (Q174p Herderen)
|
Naast de naad nog eens naaien. [N 59, 55; N 62, 9]
II-7
|
29635 |
paard |
paard:
pi̯at (Q174p Herderen)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|
33991 |
paardedeken onder het zadel |
onderzadel:
onǝrzǭl (Q174p Herderen)
|
Deken die onder het zadel wordt gelegd om de rug van het paard te beschermen. Uit een aantal opgaven blijkt dat daarvoor ook andere materialen zoals kussens, vilt of (plastic) zakken gebruikt worden. Vergelijk ook lemma Onderzadel. [JG 1a, 1b]
I-10
|
29636 |
paardetuig |
paardsgetuig:
pi̯ats˲gǝtø̄.x (Q174p Herderen)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
18240 |
paillette |
blinkertje:
blienkerkes (Q174p Herderen),
pailletje:
(mv)
polɛtšǝs (Q174p Herderen),
pailletje (<fr.):
pooletjes (Q174p Herderen),
schelfjes:
[opgave alleen in potlood; niet in pen overgenomen]
sjêlfkes (Q174p Herderen)
|
Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: git [N 62 (1973)] || Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: paillette? [N 62 (1973)] || Versiering voor kledingstukken. Glinsterend schijfje met in het midden een gaatje. [N 62, 60b]
II-7, III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
koppelen:
kòpələ (Q174p Herderen)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nøxtǝr [kalf] (Q174p Herderen)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
29025 |
pasklaar |
in de mik:
en dǝ mek (Q174p Herderen),
in de pas:
in de pas (Q174p Herderen)
|
Gezegd van een kledingstuk wanneer het zo ver klaar is dat men het kan komen passen. [N 62, 8; MW]
II-7
|