34615 |
achtervork van de wagen |
achterscheer:
axtǝršēr (L384p Herkenbosch)
|
Het geheel van de twee schuin naar achter lopende balken aan de achterzijde van de langwagen, die aan de ene kant tegen de langboom bevestigd zijn en aan de andere kant door openingen tussen het asblok en het achterste rongblok steken. Deze balken dienen ter versteviging van de langboom en maken deel uit van het achterstel van de langwagen. [N 17, 44i; N G, 70d; JG 1b]
I-13
|
34584 |
achterwand |
achterhoofd:
axtǝrhøi̯t (L384p Herkenbosch)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
28504 |
afbijten van koninginnecellen |
koninginnedop uitvreten:
kø̄neŋenǝdop ūt˲vrę̄tǝ (L384p Herkenbosch)
|
Het verwijderen van overtollige koninginnecellen door het bijenvolk of de koningin zelf. [N 63, 65]
II-6
|
28613 |
afgejaagd volk |
afgeklopt volk:
āfgǝklop vǫlk (L384p Herkenbosch),
jager:
ję̄gǝr (L384p Herkenbosch)
|
Het door jagen verkregen volk bijen dat met de koningin in de jaagkorf is terechtgekomen. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 90; N 63, 88c; monogr.]
II-6
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgezoken zeug:
āfxǝzou̯kǝ [zeug] (L384p Herkenbosch)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|
28514 |
afkomen, wegvliegen |
wegvliegen:
wɛx˲vlēgǝ (L384p Herkenbosch)
|
Het wegvliegen van een zwerm. Op een zonnige dag, meestal tussen 11 en 14 uur, gaan duizenden en duizenden werkbijen, vergezeld van honderden darren en met de oude moer in hun midden, zwermen. [N 63, 31b]
II-6
|
28615 |
aflegger |
aflegger:
āfleqǝr (L384p Herkenbosch)
|
Kunstzwerm bij het kastimkeren. Een deel van een bijenvolk wordt genomen en voorzien van eitjes. De bijen kweken hieruit een nieuwe koningin. Zo ontstaat een zelfstandig nieuw volk. [N 63, 92c; Ge 37, 118]
II-6
|
28443 |
afstandblikje |
afstandblikje:
āfštanjt˱blekskǝ (L384p Herkenbosch)
|
Blikje dat op de lange oren van de ramen wordt geschoven. Het dient ervoor om deze ramen op een bepaalde afstand van elkaar te houden. Het gewone afstandblikje heeft een breedte van 37 mm. De afstandblikjes worden op in de broed- en honingkamer gemonteerde draaglijsten gehangen. [N 63, 10m]
II-6
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
aafwasjbak (L384p Herkenbosch)
|
afwasbak [N 07 (1961)]
III-2-1
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
Alleraellige (L384p Herkenbosch),
Allerhaellige (L384p Herkenbosch)
|
Allerheiligen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|