28669 |
ongezuiverde was |
rauwe was:
ruwǝ was (L384p Herkenbosch)
|
De van honing ontdane maar nog niet gewassen raten. [N 63, 121b; Ge 37, 146; monogr.]
II-6
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
onnözele kinjer (L384p Herkenbosch)
|
Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
28496 |
onrustig zijn door moerloosheid |
huilen:
huilen (L384p Herkenbosch)
|
Onrustig of neerslachtig worden van de bijen ten gevolge van moerloosheid. Een volk dat pas moerloos is geworden, is onrustig aan het zoeken; veel bijen lopen aan de voorzijde van de korf of kast. Wanneer de imker een flinke tik geeft tegen de buitenkant van korf of kast, laten de bijen een langgerekte, klaaglijke toon horen, het huilen der bijen. [N 63, 61a;]
II-6
|
25175 |
onstuimige lucht |
dikke lucht:
ein dĭēke lóch (L384p Herkenbosch)
|
onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
28663 |
ontzegelen |
ontzegelen:
ontzegelen (L384p Herkenbosch)
|
Het verwijderen van de wasdeksels die de honingcellen bedekken. Voordat de raten in de slinger gaan, moeten ze ontzegeld worden. Men heeft hiervoor een ontzegelmes of een ontzegelvork, soms werkt men, enigszins primitief, met een gewone eetvork. De techniek van het ontzegelen is uiterst eenvoudig. Het raam wordt bij de oren vastgehouden. Het steunt met een punt op een over de ontzegelbak gelegd plankje. Het mes wordt dan langs de latten gehaald waardoor de wasdeksels in een bak vallen. [N 63, 124a; Ge 37, 169; monogr.]
II-6
|
28680 |
ontzegelvork |
ontzegelfourchette:
ontzēgǝlvǝršɛt (L384p Herkenbosch)
|
Bepaald soort vork, zo breed mogelijk met vele, smalle tandjes. Bij het ontzegelen wordt hij bij voorkeur warm gebruikt. Na het ontzegelen van elk raatvlak wordt hij in een bak heet water geplaatst. Voordat men gaat ontzegelen, slaat men het water even eraf. [N 63, 124c; N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 171; monogr.]
II-6
|
28651 |
onverzegelde honing |
onrijpe honing:
onrijpe honing (L384p Herkenbosch)
|
Honing uit een niet verzegelde raat. [N 63, 114b; N 63, 114a; monogr.]
II-6
|
34456 |
onvruchtbare geit |
steenbok:
stęi̯nbuk (L384p Herkenbosch)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
25119 |
onweersbui |
donderbui:
dónderbui (L384p Herkenbosch)
|
onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
23198 |
op bedevaart gaan |
een bedeweg doen:
eine bèèwèèg dôôn (L384p Herkenbosch)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|