34258 |
boter |
botter:
botǝr (L384p Herkenbosch)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
34259 |
boter inleggen |
botter inmaken:
[botter] enmākǝn (L384p Herkenbosch)
|
Techniek om de boter zo lang mogelijk te kunnen bewaren. Hierbij werd er zo min mogelijk gekneed. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [R 3, 76 en 77; Ge 22, 118; monogr.]
I-11
|
28461 |
bouwen |
raat bouwen:
rǭt buwǝ (L384p Herkenbosch)
|
Het maken van de wasraat door de bijen. Steeds begint de zwerm met het bouwen van de werkbijenraat, het zogenaamde fijn werk. Vervolgens gaat ze over tot het maken van grof werk of darrenraat. Normaal bouwt de zwerm van boven naar beneden d.w.z. de punt van de zeshoek wijst naar beneden, maar ze kan ook andersom werken. Onder alle omstandigheden blijft de zwerm echter efficiënt werken. [N 63, 16a; Ge 37, 54]
II-6
|
33644 |
bouwland |
land:
lanjtj (L384p Herkenbosch),
veld:
vɛljtj (L384p Herkenbosch)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, rechtse) handvat:
bēvǝstǝ hantj˲vat (L384p Herkenbosch)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braodwòrsj (L384p Herkenbosch)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
⁄t kindj is braaf (L384p Herkenbosch)
|
braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
24501 |
braambes |
bramelen:
broamel (L384p Herkenbosch)
|
braambes [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
24474 |
braamstruik |
bramelen:
broamel (L384p Herkenbosch)
|
braam (struik) [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
24475 |
brem |
brem:
brum (L384p Herkenbosch)
|
brem [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|