e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L330p plaats=Herten

Overzicht

Gevonden: 3377
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoeden van koeien hoeden: hø̄jǝ (Herten), hø̜̄jǝ (Herten), hø̜jǝ (Herten), leiden: lęi̯jǝ (Herten) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef hoef: hōf (Herten, ... ) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoef van de koe hoef: hōf (Herten) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11
hoefbalk kapsteun: kapštȳǝn (Herten) Elk van balkjes of stangen aan de voor- en achterzijde van de hoefstal waarop de voet van het paard rust tijdens het beslaan. [N 33, 375] II-11
hoefbeslag beslag: bǝšlāx (Herten), vierkantig beslag: vērkɛntjex˱ bǝšlax (Herten  [(beslag voor vier hoeven)]  ) De vier hoefijzers met de hoefnagels samen. Het hoefbeslag heeft tot doel afslijting van de hoef te voorkomen, een goede gang van het paard te bevorderen en, in de winter, het uitglijden tegen te gaan. [N 33, 359; monogr.] II-11
hoefijzer hoefijzer: hōf˱īzǝr (Herten) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11
hoefijzerdoorslag doorslag: dōršlāx (Herten) Soort smalle beitel met vierkant-spitse punt waarmee de gaten, die in de gleuf van het hoefijzergevormd zijn, worden doorgeslagen. Zie ook afb. 227. [N 33, 361] II-11
hoefijzersmeedtang hoefijzertang: hōf˱īzǝrtaŋ (Herten) Tang met platte bekken om hoefijzers tijdens het smeden vast te houden. [N 33, 34b; N 33, 174] II-11
hoefijzerstamper stampbeitel: štamp˱bęjtǝl (Herten) Werktuig waarmee de nagelgaten in het hoefijzer gevormd, maar nog niet doorgeslagen worden. Zie ook afb. 226. Vergelijk de toelichting bij het lemma ɛritsbeitel van de hoefsmidɛ.' [N 33, 360] II-11
hoefmes houwkling: hǫwkleŋ (Herten), krabber: krɛbǝr (Herten), renet: rǝnęt (Herten) Het mesachtige werktuig waarmee de paardenhoef wordt bijgesneden en gereinigd alvorens het nieuwe hoefijzer wordt geplaatst. Zie ook afb. 228. Invullers uit L 165 en L 213 gebruikten een tang om hoorn van de hoef af te knippen. [JG 1a; JG 1b; N 33, 363-365; monogr.; N 33, 181] II-11