34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄jǝ (L330p Herten),
hø̜̄jǝ (L330p Herten),
hø̜jǝ (L330p Herten),
leiden:
lęi̯jǝ (L330p Herten)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
33804 |
hoef |
hoef:
hōf (L330p Herten, ...
L330p Herten)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
34099 |
hoef van de koe |
hoef:
hōf (L330p Herten)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|
31593 |
hoefbalk |
kapsteun:
kapštȳǝn (L330p Herten)
|
Elk van balkjes of stangen aan de voor- en achterzijde van de hoefstal waarop de voet van het paard rust tijdens het beslaan. [N 33, 375]
II-11
|
31611 |
hoefbeslag |
beslag:
bǝšlāx (L330p Herten),
vierkantig beslag:
vērkɛntjex˱ bǝšlax (L330p Herten
[(beslag voor vier hoeven)]
)
|
De vier hoefijzers met de hoefnagels samen. Het hoefbeslag heeft tot doel afslijting van de hoef te voorkomen, een goede gang van het paard te bevorderen en, in de winter, het uitglijden tegen te gaan. [N 33, 359; monogr.]
II-11
|
31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
hōf˱īzǝr (L330p Herten)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
31606 |
hoefijzerdoorslag |
doorslag:
dōršlāx (L330p Herten)
|
Soort smalle beitel met vierkant-spitse punt waarmee de gaten, die in de gleuf van het hoefijzergevormd zijn, worden doorgeslagen. Zie ook afb. 227. [N 33, 361]
II-11
|
31596 |
hoefijzersmeedtang |
hoefijzertang:
hōf˱īzǝrtaŋ (L330p Herten)
|
Tang met platte bekken om hoefijzers tijdens het smeden vast te houden. [N 33, 34b; N 33, 174]
II-11
|
31605 |
hoefijzerstamper |
stampbeitel:
štamp˱bęjtǝl (L330p Herten)
|
Werktuig waarmee de nagelgaten in het hoefijzer gevormd, maar nog niet doorgeslagen worden. Zie ook afb. 226. Vergelijk de toelichting bij het lemma ɛritsbeitel van de hoefsmidɛ.' [N 33, 360]
II-11
|
31609 |
hoefmes |
houwkling:
hǫwkleŋ (L330p Herten),
krabber:
krɛbǝr (L330p Herten),
renet:
rǝnęt (L330p Herten)
|
Het mesachtige werktuig waarmee de paardenhoef wordt bijgesneden en gereinigd alvorens het nieuwe hoefijzer wordt geplaatst. Zie ook afb. 228. Invullers uit L 165 en L 213 gebruikten een tang om hoorn van de hoef af te knippen. [JG 1a; JG 1b; N 33, 363-365; monogr.; N 33, 181]
II-11
|