32076 |
houtdraadbout |
telefoonschroef:
tęlǝfōnšruf (L330p Herten)
|
Zware houtschroef met vierkante kop die met een steeksleutel wordt vastgedraaid. Zie voor de woordtypen tire-fond, telefoonbout en telefoonschroef ook het lemma ɛkraagschroefɛ in wld II.5, pag. 203.' [N 54, 27; monogr.]
II-12
|
32200 |
houtdraaibeitel |
draaibeitel:
drɛjbęjtǝl (L330p Herten
[(plat blad)]
),
houtdraaibeitel:
hǫwt˱drɛjbęjtǝl (L330p Herten)
|
Beitel waarvan het beitelblad een rechte of schuine voorkant heeft en aan beide zijden een vouw, zodat hij in meerdere richtingen bewogen kan worden. De houtdraaibeitel wordt gebruikt voor het glad afwerken van voorgedraaide werkstukken en het steken van verschillende profielen. Zie ook afb. 182. [N 47, 11b; N 53, 40]
II-12
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
gaffel:
gafǝl (L330p Herten),
schudgaffel:
šøt˲gafǝl (L330p Herten),
šø̜t˲gafǝl (L330p Herten)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|
31466 |
houten hamer |
houteren hamel:
hǫwtǝrǝ hāmǝl (L330p Herten),
hǫwtǝrǝn hāmǝl (L330p Herten)
|
Hamer die geheel uit hardhout is vervaardigd. Zie ook afb. 89. De houten hamer wordt onder meer gebruikt bij bepaalde soorten beitels en om houtverbindingen aan te slaan. [N 53, 127; L 1a-m; monogr.] || In het algemeen een houten hamer die wordt gebruikt bij het plooien of platslaan van plaatmateriaal. De kop van de hamer kan vlak zijn, maar er bestaan ook houten hamers met een bolvormige kop. Zie ook afb. 163. De bombeerhamer (Q 88) is volgens Van Houcke (pag. 306) een hamer met één of twee bolronde koppen. Vgl. ook het lemma "bolhamer". [N 33, 62; N 33, 83; N 64, 41a; N 66, 8a]
II-11, II-12
|
25369 |
houten hamer waarmee men het slachtvee verdooft |
houten hamer:
hǫwtǝn hāmǝr (L330p Herten),
tuierhamel:
tȳjǝr hāmǝl (L330p Herten)
|
Uit verschillende toelichtingen bij de opgaven valt op te maken dat deze hamer voornamelijk bij de varkensslacht in gebruik is. Op de hamer zit soms een ijzeren pinnetje dat door de schedel van het dier wordt gedreven om zo de hersenen te beschadigen. Niet voor alle woordtypen kan de garantie gegeven worden dat ze een "houten hamer" aanduiden. [N 28, 5a; N 28,10c; monogr.]
II-1
|
30076 |
houten klosje |
klos:
klǫs (L330p Herten)
|
Houten klosje met daarin een geboord gat waarlangs het touw met aan de onderzijde het gewicht van het schietlood, naar beneden kan zakken. Zie ook afb. 29. [N 30, 11b; monogr.]
II-9
|
34367 |
houten stamper |
bruiselskuis:
brysǝlskys (L330p Herten)
|
Houten stamper om aardappelen voor de varkens mee tot puree te stampen. [N 18, 133; N 18, 134; S 20, add.; monogr.]
I-12
|
30604 |
houtkleur |
houtkleur:
hǫwtklø̄ǝr (L330p Herten),
saus:
sǫws (L330p Herten),
transparant:
transparant (L330p Herten)
|
Transparante olie- of waterverf van diverse samenstelling, die gebruikt wordt bij het imiteren van houtsoorten. Met de term 'procédé' worden olieverven voor houtimitatie aangeduid. [N 67, 20]
II-9
|
32083 |
houtlijm |
knokenlijm:
knǭkǝlīm (L330p Herten),
koudlijm:
kātlīm (L330p Herten),
parellijm:
pārǝllīm (L330p Herten),
vleeslijm:
vlęjslīm (L330p Herten)
|
In het algemeen de lijm waarmee houten delen met elkaar verbonden worden. Aanvankelijk moesten de ingrediënten van de houtlijm door de timmerman zelf worden vermengd en verwarmd. Later kwamen er soorten die met water aangemaakt konden worden. Als bestanddelen werden onder meer visafval en beenderen gebruikt. Houtlijm die verwarmd moest worden, werd in de vorm van platen en korrels verkocht. Zie ook afb. 150. [L 30, 26a; N 54, 1b-i; monogr.]
II-12
|
30610 |
houtolie |
houtolievernis:
hǫwt˱ǭljǝfǝrnīs (L330p Herten)
|
Drogende olie, verkregen door uitpersen van de zaden van de Elaeococea vernicia. Houtolie doet dienst als lijnolie-surrogaat bij de vernisfabricage. [N 67, 21c]
II-9
|