33256 |
klaver, algemeen |
klee:
kliǝ (L330p Herten),
klē (L330p Herten)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
33261 |
klaverzaad |
kleezaad:
kliǝzǭt (L330p Herten)
|
Het zeer fijne zaad van klaver. In L 292 en 320a zegt men: ɛklaverzaad gaan verkopenɛ voor: "te biechten gaan".
I-5
|
19389 |
kleerhanger |
boksehanger:
boksǝhaŋǝr (L330p Herten),
klederhanger:
klęjǝrhaŋǝr (L330p Herten)
|
Gebogen houtje of beugel met haak waarop men jas of mantel zonder kreuken kan ophangen. [N 59, 35; monogr.]
II-7
|
28709 |
kleermaker |
schreuder:
šrø̄r (L330p Herten),
snijder:
šnīdǝr (L330p Herten)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|
28710 |
kleermaker - smaadnamen, bijnamen |
lompensnijder:
lompǝšnīdǝr (L330p Herten)
|
Scheld- of spotnamen en bijnamen voor de kleermaker. [N 59, 197c]
II-7
|
28921 |
kleermakersborstel |
persborstel:
pęrsbø̜rstǝl (L330p Herten)
|
Borstel, meestal van paardenhaar, waarmee men bij het persen de wolvezels in de goede richting schuiert. In het algemeen borstelt men hiermee stof en kleren schoon. Zie afb. 20. [N 59, 32]
II-7
|
28872 |
kleermakerskrijt |
snijderskrijt:
šnidǝrskrīt (L330p Herten)
|
Het kleermakerskrijt wordt gebruikt om patronen op de stof over te nemen. Deze krijtlijnen verwijdert men later weer. Het krijt is vier- of driehoekig van vorm (Gerritse, pag. 21) en voelt vettig aan (Papenhuyzen III, pag. 9). Men kan ook met behulp van een zogenaamde rokkenspuit een lijn trekken. Door verstuiven van krijtpoeder kan men hiermee een lijn op de rok trekken om een rechte zoom te krijgen op de juiste hoogte. Zie afb. 6 en 7. [N 59, 5; N 62, 66; monogr.]
II-7
|
28874 |
kleermakersschaar |
grote snijdersscheer:
grǭtǝ šnidǝrsšīr (L330p Herten)
|
Met de kleermakersschaar kan een bepaalde schaar bedoeld zijn die wat zwaarder van uitvoering is dan bijvoorbeeld een coupeuseschaar. [N 59, 16b; N 59, 16a]
II-7
|
28865 |
kleermakerstafel |
snijderstafel:
šnīdǝrstǭfǝl (L330p Herten)
|
De tafel waarop of waaraan de kleermaker werkt. Deze tafel wordt gewoonlijk gemaakt van vurenhout. Dikwijls laat men op de tafel een triplex blad maken, omdat vurenhout wel eens splintert en men geen last wil hebben van naden trekken in het blad (Papenhuyzen III, pag. 6). [N 59, 1a]
II-7
|
28714 |
kleermakersvak |
snijdersvak:
šnīdǝrsfak (L330p Herten)
|
De algemene benaming voor het vak van kleermaker. [N 59, 202a; monogr.]
II-7
|