32084 |
lijmpot |
lijmpot:
līmpǫt (L330p Herten)
|
Een koperen of ijzeren pot waarin bepaalde lijmsoorten op een vuur gekookt of vloeibaar worden gemaakt. De lijmpot bestaat meestal uit een binnen- en een buitenpot. De buitenpot is met water gevuld. Zie ook afb. 151. [N 54, 4; monogr.]
II-12
|
32148 |
lijmstrijkijzer |
fineerbord:
finērbǫrt (L330p Herten),
plekbord:
plɛk˱bǫrt (L330p Herten)
|
Stuk massief gietijzer met ijzeren steel en houten handvat, dat wordt gebruikt om de lijm onder het fineer opnieuw te verwarmen. Op deze wijze kan eventuele overtollige lijm onder het fineer met behulp van de belijmhamer weggestreken worden. Zie ook afb. 167. [N 54, 5; N 56, 36]
II-12
|
32017 |
lijmtang |
lijmtang:
lī.mtaŋ (L330p Herten),
spanschroef:
španšruf (L330p Herten)
|
Een kort ijzeren of houten werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. De metalen lijmtang bestaat uit een been waarop een vaste en een verschuifbare bek zijn aangebracht. De verschuifbare bek is voorzien van een draadspil met handvat waarmee de klem tegen de te lijmen delen vastgeklemd kan worden. Zie ook afb. 122. [N 53, 217a; monogr.]
II-12
|
30612 |
lijmverf |
lijmverf:
līm[verf] (L330p Herten),
plantenlijm:
plantjǝlīm (L330p Herten)
|
Verf die als bindmiddel lijm bevat. Wegens de oplosbaarheid van de lijm in water kan lijmverf slechts binnenshuis worden toegepast. Lijmverf werd in Q 121 gebruikt voor het schilderen van plafonds en het bovendeel van wanden in gangen en trappehuizen. De verf werd samengesteld uit luchtstofkrijt, water en beenderlijm. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 22; div.]
II-9
|
30588 |
lijnolie |
lijnolie:
līnǭli (L330p Herten),
līnǭljǝ (L330p Herten)
|
Plantaardige, vette, drogende olie, gebruikt als bindmiddel voor olieverf. Lijnolie wordt gewonnen uit het zaad van de vlasplant. Gewone of rauwe lijnolie wordt voornamelijk gebruikt in grondverf en bij het mengen van verf, terwijl gekookte lijnolie en standolie doorgaans de basis vormen voor dekkende verfsoorten. Lijnolie wordt onderscheiden in vette en magere olie, in de zin van langzamer en sneller drogende olie. Zie ook de lemmata 'Lijnzaad' en 'Lijnzaadolie' in wld I.5, pag. 92, 93. [N 67, 13a; monogr.]
II-9
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijzend:
lēzǝntj (L330p Herten)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
30697 |
lijsthaak |
lijsthaak:
līshǭk (L330p Herten)
|
Stevige ijzeren haak die in de dakgoot wordt opgehangen. Aan de haak zijn ijzeren consoles bevestigd voor het opleggen van de zitplank. Iedere haak is bovendien voorzien van een schaar die hem op gewenste afstand van de gevel houdt. [N 67, 63j]
II-9
|
30696 |
lijstleertje |
gotenstoeltje:
gø̄tǝštø̄lkǝ (L330p Herten),
lijstleider:
līslɛjǝr (L330p Herten)
|
Zitplankje dat in de dakgoot wordt opgehangen. Het bestaat uit twee aan de bovenzijde gebogen metalen haken die aan een blok bevestigd zijn. Aan de onderzijde van de haken is een zitplankje aangebracht. [N 67, 63i]
II-9
|
30730 |
lijvig |
lijvig:
līvex (L330p Herten)
|
Gezegd van verf die dikvloeibaar is. [N 67, 75a]
II-9
|
33676 |
limburgse klei |
leem:
lęi̯m (L330p Herten)
|
Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33]
I-8
|