28566 |
lokkorf |
lokkorf:
lǫkkǫrf (L330p Herten)
|
Korf door de imker geplaatst om zwermen van anderen te roven. Hiervoor smeert hij de korf in met bijvoorbeeld rozenhoning (Gelens 1963, pag. 11), waarop speurbijen afkomen. Overigens plaatst men ook wel eens zo''n lokkorf, als men een bijenvolk uit een hoge boom moet halen. Dan is er geen kwade opzet. Maar evengoed kunnen er zwermen van andere imkers op afkomen. Het materiaal waarmee een dergelijke korf wordt ingewreven, kan zijn: vlierblaren (K 353, L 210, 265, 289, 414, 416, Q 3, 19, 019), bladeren van zwarte bessen (L 381b, Q 15, 197, 197a), lokhoning (L 215a, 289), suiker of suikerwater (K 317a, L 289, 428), gras (L 246, 289, P 176, Q 113) en geplette darren (Q 253). Notebladeren (L 333) dienen soms om andere lucht te verdrijven en niet zozeer om te lokken. Het plaatsen van lokkorven of spiekorven is in imkerkringen een daad van onfatsoen. Door het gildewezen werd dit zwaar gestraft. [N 63, 68a; N 63, 68b]
II-6
|
34264 |
longen |
longen:
loŋǝ (L330p Herten)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|
31981 |
loodlijn |
richtlijn:
rextlīn (L330p Herten)
|
Een loodrechte lijn, aangegeven door het schietlood of het waterpas. [N 53, 194b; monogr.]
II-12
|
31516 |
loodpan, gietlepel |
loodlepel:
luǝtlē̜pǝl (L330p Herten),
soldeerpan:
sǫldērpan (L330p Herten)
|
Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b]
II-11
|
30579 |
loodvergiftiging |
loodvergiftiging:
luǝt˲vǝrgeftegeŋ (L330p Herten),
loodwitvergiftiging:
lōǝtwet˲vǝrgeftegeŋ (L330p Herten)
|
Ziekte die ontstaat ten gevolge van het werken met loodhoudende verfstoffen. [N 67, 101; monogr.]
II-9
|
33679 |
loodzand |
grijze zand:
grīzǝ zanjtj (L330p Herten)
|
De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17]
I-8
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladen:
blāi̯ǝ (L330p Herten),
bladeren:
blāi̯ǝrǝ (L330p Herten)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
30797 |
looi |
looi:
lǭj (L330p Herten)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lǭjǝ (L330p Herten)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
25605 |
loonbak |
boerendeeg:
būrǝdęjx (L330p Herten),
boerenmik:
būrǝmek (L330p Herten)
|
Deeg van brood en gebak dat aan huis is klaargemaakt en dat naar de bakker wordt gebracht om er brood of gebak van te laten bakken tegen een vergoeding. [N 29, 98; monogr.]
II-1
|