e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L330p plaats=Herten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
molenkap kap: kap (Herten) De algemene benaming voor het dak van een windmolen. Zie ook afb. 19. Het betreft daar de kap van een bovenkruier. [N O, 27d; N O, 49d; Sche 21; monogr.] II-3
molenkar molenkar: [molen]kɛr (Herten) De kar waarmee men zakken graan en meel respectievelijk ophaalt en thuisbrengt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38r; Vds 267; Jan 259; Coe 237; Grof 265] II-3
molenkast kas: kas (Herten) De gehele, draaibare, vierhoekige romp van de standerdmolen. Zie ook afb. 6 en 14. [N O, 43a; A 42A, 93; Sche 9; monogr.; N O, 44a] II-3
molenkot, paraplu huisje: hȳskǝ (Herten), paraplu: parǝply (Herten) De bergruimte die bij een standerdmolen ontstaat wanneer men de steekbanden en teerlingen overdekt met planken of ander materiaal; men kan ook in plaats van de teerlingen een soort bergruimte onder de standerdmolen opmetselen. Zie ook afb. 13. In l 313, l 318, l 327, l 420, l 423 en Q 19 wordt met paraplu de asfalten overdekking van het gebint onder de standerdmolen bedoeld; in l 320a verstaat men onder paraplu de hele ruimte onder de kast van de standerdmolen. In l 318 en l 321 wordt het molenkot gebruikt als berghok voor gereedschap. [N O, 42l; Sche 15; A 42A, add.] II-3
molennagels taaie nagelen: tɛjǝ nę̄gǝl (Herten  [(enkelvoud: nāgǝl)]  ) Speciaal in molens gebruikte nagels of spijkers. Zie ook het lemma ɛheknagelsɛ.' [N O, 35h] II-3
molenpaard molenpaard: [molen]pę̄rt (Herten) Het paard voor de molenkar. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38s; Grof 266; monogr.] II-3
molenromp toren: tōrǝ (Herten) Het stenen, torenachtige bouwwerk waarop de draaibare kap van de Hollandse molen rust; ook de met riet gedekte romp. [N O, 50a; N O, 50b; Sche 22] II-3
molenstenen molenstenen: [molen]štɛjn (Herten) De algemene benaming voor de stenen waarmee het graan gemalen wordt. Het woordtype kwernstenen duidt de stenen van een handmolen aan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 17a; N D, 5; Sche 46; Jan 119; Coe 96; Grof 115; monogr.] II-3
molentrap trap: trap (Herten) De trap aan de voorweeg van de standerdmolen. Zie ook afb. 21. [N O, 48f; Sche 17] II-3
molenvolk muldersjongen: møldǝrsjǫŋǝ (Herten) Algemene benaming voor het personeel van een molen. [N O, 40h] II-3