28935 |
mouwlengte |
mouwlengte:
muwleŋdjǝ (L330p Herten)
|
Dames- en herenmaat, genomen bij en na de halve rugbreedte en de ellebooglengte. Zie afb. 25. [N 59, 47a; N 62, 2b]
II-7
|
29070 |
mouwomslag, manchet |
manchet:
manchet (L330p Herten),
omslag:
omšlāx (L330p Herten)
|
Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW]
II-7
|
28903 |
mouwplank |
mouwplankje:
muwplęŋkskǝ (L330p Herten)
|
De mouwplank gebruikt men voor het openpersen van de mouwnaden; zij wordt daartoe in de mouwen gestoken. De informant van L 416 zegt een mouwplank met één poot te gebruiken. Zie ook het lemma ɛpersplankɛ. Zie afb. 16.' [N 59, 19d]
II-7
|
29066 |
mouwsplitje |
split:
šplet (L330p Herten)
|
Het splitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131a]
II-7
|
29069 |
mouwvoering aannaaien |
aanslaan:
ānšlǭn (L330p Herten)
|
De voering van de mouw aan het armsgat hechten. [N 59, 127]
II-7
|
26147 |
muilband |
strop:
štrop (L330p Herten)
|
IJzeren band rondom de borst en de las. Zie ook afb. 36. [N O, 1k]
II-3
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mulkǫrf (L330p Herten)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
33687 |
mulle grond |
moude:
mau̯w (L330p Herten)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
32043 |
mussenstaart |
mussenstaart:
møsǝštɛrt (L330p Herten)
|
Haakse hoekverbinding waarbij de pennen en gaten recht zijn in plaats van zwaluwstaartvormig. [N 54, 55i]
II-12
|
30091 |
muur |
muur:
mū.r (L330p Herten)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|