e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L330p plaats=Herten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
omslagboor zwengelboor: žweŋǝlbǭr (Herten) Houtboor met een houten of metalen C-vormige booromslag waarmee een draaiende beweging wordt gegeven aan het boorijzer. Zie ook het lemma ɛomslagboorɛ in Wld II.11, pag. 84.' [N 53, 160c; monogr.] II-12
omweiden omweiden: ǫmwɛi̯jǝ (Herten) Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.] I-11
onderarmsuçon zijsuçon: zisǝsoŋ (Herten) Puntnaad die begint onder de oksel. [N 59, 94b] II-7
onderbak bijbak: bibak (Herten) Onder de kar opgehangen laadvloertje. [N 17, 86] I-13
onderdelen nummeren nommeren: nǫmǝrǝ (Herten), nummeren: nømǝrǝ (Herten), tekens zetten: tęjkǝs ˲zetǝ (Herten) De onderdelen van een nummer voorzien, opdat de constructie later gemakkelijker in elkaar gezet kan worden. Zie voor het woordtype paren ook het lemma ɛparenɛ in Wld II.9, pag. 111.' [N 53, 207] II-12
ondergronden, woelen ondergronden: oŋǝrgrønjǝ (Herten) Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b] I-1
ondergronder, woeler ondergronder: oŋǝrgrønjǝr (Herten) De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14] I-1
onderhaam onderhaam: oŋǝrhām (Herten) Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.] I-10
onderkapper, nietenkapper nietenkapmes: nitǝkapmɛts (Herten) Soort beitel waarmee men onder de hoefnagel een kleine uitholling in de hoef maakt, om daarin de omgebogen niet te slaan. Zie ook afb. 233. [N 33, 373; N 33, 380] II-11
onderkepers onderkepers: oŋǝrkę̄pǝrs (Herten) De evenwijdig aan de smeerstijlen lopende balken in het achterkeuveleinde van de standerdmolen. Zie ook afb. 18. [N O, 44g] II-3