25358 |
op de borrel gaan |
mazzelen:
mažǝlǝ (L330p Herten)
|
Voordat een varken geslacht wordt, komen de buren het prijzen in de hoop op een borrel te worden getrakteerd. Ook komt het voor dat dit gebeurt, als het varken gedood is. Soms blijven de inspanningen die men zich voor de borrel moet getroosten beperkt tot wat prijzende woorden, soms helpt men even mee het varken op de grond te trekken of het dier vast te houden, zodat de slachter het de keel kan doorsnijden. [N 28, 4]
II-1
|
28966 |
op de knie naaien |
op de knieën naaien:
opǝ knēn nęjǝ (L330p Herten)
|
Met de knieën op elkaar of met gekruiste benen naaien op één der knieën. Bij voorkeur naait men op de linkerknie, omdat het lichaam hierbij een veel natuurlijker houding aanneemt dan bij het naaien op de rechterknie. [N 59, 71a]
II-7
|
33218 |
op een hoop gooien |
op een hoop schudden:
ǫp ęi̯nǝ hǫu̯p šødǝ (L330p Herten)
|
Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.]
I-5
|
29091 |
op een steeltje zetten |
op een halsje:
op ęjn hɛlskǝ (L330p Herten)
|
De knoop op een steeltje zetten. Men moet de knoop niet plat aannaaien, doch men dient een afstand tussen knoop en stof van ± 1/2 - 1 cm te houden. Hierdoor wringt de knoopt niet en wordt er ruimte voor de stofdikte opengelaten. [N 59, 136]
II-7
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
bommelen:
bommelen (L330p Herten),
sukkelen:
søkǝlǝ (L330p Herten)
|
[N 8, 81a, 81d en 83]
I-9
|
31866 |
op het niet schaven |
puntschaven:
pøntjšāvǝ (L330p Herten),
schuins schaven:
šȳns šāvǝ (L330p Herten),
spievormig schaven:
špivǫrmex šāvǝ (L330p Herten),
taps schaven:
taps šāvǝ (L330p Herten)
|
Een stuk hout zo schaven dat het op een punt uitloopt. [N 53, 105]
II-12
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
opperen:
ǫpǝrǝ (L330p Herten)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
33851 |
op hol slaan |
op de klater (gaan):
ǫp ǝ klātǝr (L330p Herten),
op de loop (gaan, zijn):
ǫp ǝ lø̜i̯p (L330p Herten)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
27155 |
op hopen zetten |
weeropperen:
wɛrǫpǝrǝ (L330p Herten)
|
Het bijeenwerken in hopen die aanzienlijk groter zijn dan heukelingen, maar nog niet zo groot als oppers. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hoop, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''.' [N 14, 107]
I-3
|
32920 |
op rijen zetten |
vloten:
vlūtǝ (L330p Herten)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|