e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L330p plaats=Herten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op ruiters zetten, ruiteren op ruiters zetten: ǫp [ruiters] ˲zętǝ (Herten), ruiteren: rø̜i̯tǝrǝ (Herten) Het bijeenzetten van het gedroogde hooi op houten stellages, doorgaans ruiters of bokken genoemd (zie het lemma ''hooiruiter''), zodat het zonder in contact met de bodem te staan, verder kan drogen, voordat het van het veld naar de boerderij wordt gebracht. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooiruiter, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooiruiter''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hooiruiter''.' [N 14, 113b; JG 1b add.] I-3
opbollen opbollen: opbǫlǝ (Herten) De afgewogen deegstukken opbollen. Het opbollen dient om een mooie ronde bol te verkrijgen, waardoor het vormen van het brood veel gemakkelijker kan geschieden, dan wanneer men dit van het direct afgewogen stuk moet doen (Schoep blz. 99). Verder dient het om de fijnheid van rijs te be√Ønvloeden en de kleefstof soepeler te maken. Het opbollen kan met de hand of machinaal plaatsvinden. [N 29, 34; N 29, 30b; monogr.] II-1
opbrengst van een aardappelstruik struik: štrūk (Herten) Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19] I-5
opdoeken opdoeken: opdø̄kǝ (Herten) Een doek onder de korf steken. De uiteinden van de doek worden met pinnetjes of oognagels vastgezet aan de korfwand. Hierdoor verhindert men het wegvliegen van de bijen tijdens het reizen. [N 63, 104a; JG 2b-5, add.; monogr.] II-6
open broed open broed: ǭpǝ brōt (Herten), open dop: (mv)  ǭpǝ dø̜p (Herten) Broed dat nog niet afgesloten of verzegeld is. De toekomstige bij zit dan nog in het stadium van ei en larf. [N 63, 25a; N 63, 20a; N 63, 22c] II-6
open zwaluwstaart onverdekte hoekzwalgenstaart: ǫnvǝrdęk˱djǝ hōk˲žwalgǝštɛrt (Herten) Haakse hoekverbinding waarbij de uiteinden van de beide stukken hout van zwaluwstaartvormige pennen voorzien zijn. Het kopshout van beide reeksen pennen is op de buitenhoek zichtbaar. Zie ook afb. 135. [N 54, 55d] II-12
openpersen oppersen: oppɛrsǝ (Herten) De naden aan weerszijden platpersen of openpersen. [N 59, 186] II-7
opgroeiend jong kipje pulletje: pø̜lkǝ (Herten) Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c] I-12
ophaler aantrekker: āntrękǝr (Herten) Metalen staaf met een vlakke baan met in het midden een uitholling die over de klinknagel past. De ophaler dient om de rand van het gat van de aaneen te klinken delen vlak te slaan waardoor deze tegen elkaar aan komen te liggen. Zie ook afb. 180a. [N 33, 321; N 64, 74b; N 66, 20b] II-11
ophanger stropje: štrø̜pkǝ (Herten) Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] II-7