30354 |
raamknip |
raamknip:
rāmknep (L330p Herten)
|
Schuif die vooral bij klepramen en bovenlichten wordt gebruikt. Het bestaat uit een platte stang van ijzer of koper, de schoot, die schuifbaar in een metalen busje is aangebracht. In het busje is om de schoot een veertje bevestigd. Dit zorgt ervoor dat de schoot, na uitgetrokken te zijn, onmiddellijk in de beginstand terugschiet. [N 54, 97]
II-9
|
33452 |
raampje in een poort |
kijkraampje:
kikrē̜ ̞mpkǝ (L330p Herten)
|
Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b]
I-6
|
30182 |
raamwerk |
gebont:
gǝbǫnjt (L330p Herten
[(meervoud: gǝbǫnjǝr)]
)
|
Het gehele timmergeraamte van verticale en horizontale balken. [N 4A, 52f; N 31, 45b; monogr.; N 4A, 52e]
II-9
|
31772 |
raamzaag |
raamzeeg:
rāmzē̜x (L330p Herten
[(met draaibaar handvat)]
)
|
Zware spanzaag waarbij het blad midden in het zaagraam verticaal bevestigd is. Zie ook afb. 21. De raamzaag werd door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Ook bij de houtzager was een, meestal vrij zware, uitvoering van de raamzaag bekend. Ze lag doorgaans boven een kuil, de zaagkuil, en werd gebruikt voor het zagen van latten en planken. De kuil werd zeegkuil genoemd in As (L 417; zē̜xkūl) en Diepenbeek (Q 71; zēxkǫwl). [N 50, 58; N 75, 116d; N G, 23c add; monogr.; div.]
II-12
|
33272 |
raapzaadolie |
reubolie:
rø̄`bǭli (L330p Herten),
reubsolie:
rø̄b˱sǭli (L330p Herten)
|
De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
28447 |
raat |
raat:
roǝt (L330p Herten),
rǭt (L330p Herten)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
28653 |
raathoning, tafelhoning |
raathoning:
raathoning (L330p Herten)
|
Blanke honing die in de raat verkocht wordt. [N 63, 115b; monogr.]
II-6
|
30655 |
radiatorkwast |
radiatorenkwast:
radijatōrǝkwas (L330p Herten)
|
Platte kwast waarvan de haarbundel gevat is in een ijzeren bus die onder een hoek van ongeveer 450 aan de steel bevestigd is. De kwast wordt gebruikt voor het schilderen van radiatoren. [N 67, 43c]
II-9
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
rǭfǝlǝ (L330p Herten),
ruffelen:
røfǝlǝ (L330p Herten)
|
Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7
|
29548 |
rakelijzer |
rakelijzer:
rǭxǝlīzǝr (L330p Herten),
sintelentang:
zentjǝlǝtaŋ (L330p Herten)
|
IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32]
II-11
|