30592 |
siccatief |
beenderlijm:
bęjndǝrlīm (L330p Herten),
opdroogsel:
ǫp˱drø̄ǝxsǝl (L330p Herten),
siccatief:
siccatief (L330p Herten)
|
Middel om verven sneller te doen opdrogen. ø̄Het vaste siccatief is in den regel boorzure mangaan-oxydul, ook wit mangaan genoemd, dat zeer krachtig werkt. Met een vijfvoudige hoeveelheid zinkwit gemengd, wordt het aan een vloeistof toegevoegd en veroorzaakt dan nog een zeer vlugge droging. Een vloeibaar siccatief is lijnolie, gekookt met loodoxyde of, indien de aanwezigheid van lood niet gewenscht is, met bruinsteen. Ook terpentijn, aan de verf toegevoegd, bevordert het drogenø̄ (Zwiers II, pag. 348). [N 67, 15; div.]
II-9
|
30147 |
sierlaag |
sierlaag:
sērlǭx (L330p Herten),
sīrlǭx (L330p Herten)
|
Niet-uitspringende sierlaag van bakstenen met een andere kleur die in het metselwerk wordt verwerkt. [N 31, 30f]
II-9
|
17752 |
sik |
sik:
sek (L330p Herten)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.]
I-12
|
28694 |
sikkel |
(het/de) kromme:
krom (L330p Herten),
krǫmǝ (L330p Herten)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
28416 |
simplexkast |
simplex:
simplex (L330p Herten)
|
Een van de vele soorten bijenkasten. De Simplexkast is uitgerust met het zogenaamde Simplexraam, dat een breedte/lengte heeft van 356 mm en een hoogte van 216 mm. Ze kan enkel- of dubbelwandig zijn (De Roever, pag. 189). Het Simplexraam behoort tot de liggende groep van ramen. Ondanks de vele tekortkomingen, zoals een te klein vlieggat, te dun hout en een te klein dak, heeft de Simplexkast een enorme vlucht genomen meer door haar goedkoopte dan door kwaliteit. Aan de Engelse Simplexkast kleven die tekortkomingen minder. In Nederland heeft men nog een Verbeterde Simplex op de markt gebracht waarin de ergste gebreken van de Simplexkast zijn vermeden. [N 63, 9]
II-6
|
33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (L330p Herten)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
31245 |
sintelgat, slakkengat |
sintelengat:
zentjǝlǝg ̇āt (L330p Herten)
|
Het gat onder het smidsvuur waarnaar de slakken en sintels worden afgevoerd. Zie ook afb. 6. In Q 5 werden de sintels langs de bovenzijde van het smidsvuur verwijderd met behulp van de ɛhaardstekɛ. In Q 83 werden de slakken opzij van het smidsbed gegooid en van daaruit vervolgens in een korf. Zie voor het woorddeel kraaien- ook RhWb (IV), kol. 1451 s.v. ɛKreieɛ, "Kohlenschlacke, die Kruste, die das ɛGedecksɛ (Gris) im Ofen bildet, ausgebrannte Kohlen" en Haust, ɛDictionnaireɛ ɛLiégeoisɛ, pag. 176 s.v. ɛcrahêɛ, "morceau de houille incomplètement br√ªlé."' [N 33, 33]
II-11
|
29565 |
sintels |
sintelen:
zentjǝlǝ (L330p Herten)
|
Geheel of half uitgebrande stukken steenkool. Zie voor het woordtype kraaien ook de toelichting bij het lemma "sintelgat, slakkengat" en voor het tweede deel van het woordtype kraai-oudding (Q 121) RhWb (I), kol. 149, s.v. ɛaltdingɛ, "die angebrannten, aber nicht vollständig ausgebrannten Kohlenstückchen, die in der Asche liegen."' [N 33, 30; N 33, 39]
II-11
|
30753 |
sjabloneren |
sjabloneren:
šablonērǝ (L330p Herten),
šablǝnērǝ (L330p Herten)
|
Het werken met uitgesneden modelvormen. [N 67, 87a]
II-9
|
30754 |
sjabloon |
sjabloon:
šablōn (L330p Herten)
|
Stuk bordpapier of dun plaatmateriaal waarin een bepaald figuur of patroon is uitgesneden. Door het uitgesneden gedeelte met verf in te vullen, kan het patroon naar believen worden herhaald. Het spritsmuster (Q 121) werd gebruikt in combinatie met een mondspuit om op wanden een motief aan te brengen. [N 67, 87b; div.]
II-9
|