31272 |
smeedhamer, handhamer |
smeedhamel:
šmējhāmǝl (L330p Herten)
|
In het algemeen een hamer die de smid gebruikt bij het werk aan het aambeeld. De steel van de smeedhamer kan lang of kort zijn. Eén kant van de kop van de hamer, de baan, is doorgaans vlak of enigszins bol uitgevoerd, de andere, de pen, wigvormig. De pen kan in de richting van de steel staan, maar ook dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 33. Volgens de invuller uit Q 5 kon iedere hamer als smidshamer worden gebruikt. De zwaarte van de hamer was afhankelijk van het soort werk. Zie voor het woordtype stuikhamer (L 289) ook de toelichting bij het lemma "stuiken". [N 33, 67-68; monogr.]
II-11
|
31281 |
smeedtang |
vuurtang:
vȳrtaŋ (L330p Herten)
|
In het algemeen de tang waarmee tijdens het smeden stukken metaal worden vastgehouden en verplaatst. Om een werkstuk in de bekken van de tang vast te klemmen worden de benen van de smeedtang met behulp van een ring of haak gesloten gehouden. Zie ook het lemma "tangring, tanghaak". Smeedtangen zijn doorgaans van gesmeed ijzer vervaardigd en worden vaak door de smid zelf gemaakt. Zij kunnen dan ook veel verschillende vormen en afmetingen hebben die meestal bepaald worden door de werkstukken die er mee moeten worden vastgehouden. Zie ook afb. 39 en 40. [N 33, 34a-b; N 33, 380; N 66, 24; monogr.]
II-11
|
26231 |
smeerbakje |
smeerbakje:
šmērbɛkskǝ (L330p Herten)
|
Het bakje met olie dat onder het uiteinde van de molenas is bevestigd. Aan het uiteinde van de as is een kettinkje vastgemaakt, dat bij elke omwenteling in het oliebakje gedoopt wordt en op deze wijze olie op de taats of op het pineind brengt. Zie ook afb. 48. [N O, 10t]
II-3
|
25590 |
smeermiddel |
reubolie:
rø̄bǭli (L330p Herten)
|
Het smeermiddel waarmee blik, plaat of vorm worden ingevet. In N 29, 38b werd gevraagd naar het middel waarmee men invette. Deze vraag is dubbelzinnig opgevat. Een aantal informanten geeft een benaming of voor een bepaalde vaste of vloeibare smeerstof op. Een ander aantal noemt het werktuig waarmee de smeerstof uitgesmeerd wordt. Op grond hiervan zijn de opgaven van N 29, 38 verdeeld over twee lemmata. [N 29, 38b]
II-1
|
27411 |
smeerolie |
smeerolie:
šmērǭli (L330p Herten)
|
Olie die wordt gebruikt bij het smeren van de draaiende delen van een machine. [N 33, 307]
II-11
|
24886 |
smele |
smeelde:
smēljǝ (L330p Herten)
|
Deschampsia Beauv. In het gebied van het WLD komen van deze grassoort met wijduitstaande aren twee soorten vrij algemeen voor: de ruwe smele (Deschampsia cespitosa (L.) Beauv.) en de hierbij afgebeelde bochtige smele (Deschampsia flexuosa (L.) Trin.) De eerste komt in pollen voor op vochtige gronden en wordt 30 tot 150 cm hoog; de tweede op droge gronden en wordt 30 tot 70 cm hoog. De benamingen slaan in sommige plaatsen speciaal op de halmen.
I-5
|
30469 |
smetlijn |
smetkoord:
šmętkǭrt (L330p Herten),
smetlijn:
šmętlīn (L330p Herten)
|
Een met een kleurstof ingesmeerd touw waarmee rechte lijnen kunnen worden afgetekend. Het strak gespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens plotseling weer losgelaten. Zie ook het lemma 'Smetlijn' in de paragraaf over de leidekker, pag. 161 [N 67, 83b; monogr.; div.]
II-9
|
29227 |
smetten |
smetten:
šmętǝ (L330p Herten)
|
Met een smetlijn een rechte lijn aftekenen. [N 67, 83a]
II-9
|
31987 |
smetten, afschrijven |
afschrijven:
āfšrīvǝ (L330p Herten)
|
Met behulp van de smetlijn een rechte lijn aftekenen op een te zagen boomstam of ander hout. Zie ook het lemma ɛsmettenɛ in Wld II.9, pag. 216.' [N 50, 21a; N 53, 204a; monogr.]
II-12
|
31988 |
smetter, afschrijver |
afschrijver:
āfšrīvǝr (L330p Herten)
|
De persoon die het werk van het smetten verricht. Zie ook het vorige lemma en het lemma ɛsmetlijnɛ.' [N 53, 204b]
II-12
|