e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L330p plaats=Herten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
staand verband, blokverband blokverband: blǫk˲vǝrbantj (Herten) n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.] II-9
staande rollaag rollaag: rǫllǭx (Herten) Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.] II-9
staande tand staande tand: štǭndjǝ tanjt (Herten) Eindvlak van tijdelijk onderbroken metselwerk. De uiteinden van de even en oneven lagen wisselen elkaar daarbij regelmatig en loodrecht onder elkaar af. Zie ook afb. 41. [N 31, 28c; N 31, 28a; monogr.] II-9
staander juffer: jøfǝr (Herten), staansel: štø̄nsǝl (Herten) De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.] || Het rechtopstaande deel van een omvallende kraag. [N 59, 123a] II-7, II-9
staart staart: štɛrt (Herten) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.] I-11
staart van de standerdmolen kruisstaart: krytsštɛrt (Herten), staartbalk: štɛrt˱balǝk (Herten) De lange naar voren stekende balk aan de voorweeg van de standerdmolen, die schuin naar beneden loopt en waaraan trap en kruias bevestigd zijn; soms zijn er twee balken: de onderstaart en de bovenstaart. Zie ook afb. 21 en 85. [N O, 48a; Sche 19; monogr.; N O, 48b; N O, 48c; A 42A, 97 add.] II-3
staartbalk staartbalk: štɛrt˱balǝk (Herten) De horizontale balk onderaan in de staartzijde, waarop de staart van de standerdmolen rust. [N O, 45i] II-3
staartkoord staartkoordje: štɛrkø̄rtjǝ (Herten) Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g] I-11
staartkwast kwast: kwast (Herten), poes: pūs (Herten) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11
stal stal: štal (Herten) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6