| 31317 |
stempel, leest |
doorslag:
dōršlāx (L330p Herten),
drijver:
dr ̇īvǝr (L330p Herten)
|
Gehard stuk staal met vierkante, rechthoekige of ronde dwarsdoorsnede dat naar onder toe in een punt uitloopt. De leest wordt met behulp van een hamer door gaten in metaal gedreven om ze groter te maken of om ze een andere vorm te geven. Zie ook afb. 55. [N 33, 278]
II-11
|
| 29923 |
stenendrager |
stenendrager:
štęjndrē̜gǝr (L330p Herten)
|
De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.]
II-9
|
| 20323 |
sterven |
kapotgaan:
kǝpot˲gǭn (L330p Herten),
sterven:
štɛrvǝ (L330p Herten)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b]
I-11
|
| 26047 |
steunbalk van de ijzerbalk |
stormbalk:
štorǝmbalǝk (L330p Herten)
|
Een op de daklijsten bevestigde balk, waartegen de ijzerbalk met een schoor steunt. [N O, 29g]
II-3
|
| 29981 |
steunklos |
beertje:
bē̜rkǝ (L330p Herten),
ruiter:
ruiter (L330p Herten)
|
Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.]
II-9
|
| 34050 |
stier |
stier:
stīr (L330p Herten),
štīr (L330p Herten),
var:
vɛr (L330p Herten)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
| 30015 |
stijve mortel |
droge spijs:
drø̄x [spijs] (L330p Herten)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
| 28975 |
stiksteek |
achtersteek:
axtǝrštēk (L330p Herten)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
| 28859 |
stikzijde |
stikzij(de):
štekzi-j (L330p Herten)
|
Zijdegaren om mee te stikken of te naaien. [N 59, 7c; N 59, 7a; N 62, 57]
II-7
|
| 34018 |
stilstaan |
hou:
hǫu̯ (L330p Herten),
ju(j):
jȳi̯ (L330p Herten)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|