21391 |
uitleggen |
(zoom) uitlaten:
ūtlǭtǝ (L330p Herten)
|
Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW]
II-7
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
het lijf uitduwen:
ǝt līf ūtdyjǝ (L330p Herten),
het lijf uitsmijten:
ǝt līf ūtšmītǝ (L330p Herten)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
34349 |
uitslag vertonend |
branderig:
brɛnjǝrǝx (L330p Herten)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
30703 |
uitsoppen |
uitlekken:
ūtlɛkǝ (L330p Herten)
|
De verfpot helemaal leegverven. [N 67, 64c]
II-9
|
32416 |
uitspannen |
afspannen:
āfšpanǝ (L330p Herten
[(tijdelijk)]
),
uitspannen:
ūtšpanǝ (L330p Herten)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
26076 |
uitwendig kruiwerk |
kruiwerk:
krywę̄rǝk (L330p Herten)
|
Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.]
II-3
|
28560 |
uitwerpselen van de bij |
bijenstront:
bi-jǝštronjtj (L330p Herten)
|
Ontlasting van de bij. Vooral bekend is de in de winter opgespaarde ontlasting die via de reinigingsvlucht geloosd wordt. Wanneer de bij in uitzonderlijke gevallen de bijwoning bevuilt, noemt men dit roer. [N 63, 56b]
II-6
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardsmop:
pē̜rsmǫp (L330p Herten)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
flater:
flātǝr (L330p Herten),
koeflater:
kuflātǝr (L330p Herten),
koeflats:
kuflats (L330p Herten),
koestront:
kuštronjtj (L330p Herten)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
wijken:
wikǝ (L330p Herten)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|