25951 |
vijler |
vijlder:
vīldǝr (L330p Herten)
|
Een molenaar die regelmatig draait zonder graan. [N O, 40c]
II-3
|
31373 |
vijlhandvat |
hecht:
hext (L330p Herten)
|
Van hout of kunststof vervaardigde handgreep die op de arend van de vijl wordt geplaatst. Zie ook het lemma "arend". [N 33, 105]
II-11
|
31375 |
vijlkap |
kap:
kap (L330p Herten)
|
Het samenstel van groeven in het blad van een vijl. Vijlen kunnen van een enkele, dubbele of gebogen kap voorzien zijn. Zie ook het lemma ɛvijlkapɛ in wld II.11, pag. 70. Een vijlkap op het blad van een vijl aanbrengen werd in Reuver (L 299), Dilsen (L 421) en Bilzen (Q 83) kappen (kapǝ) genoemd.' [N 53, 146a]
II-12
|
24961 |
vijver |
wijer:
wiǝr (L330p Herten)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
30793 |
vilder |
vilder:
veldǝr (L330p Herten)
|
Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.]
II-10
|
30794 |
villen |
villen:
velǝ (L330p Herten)
|
Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
II-10
|
28889 |
vingerhoed |
naaihoed:
nęjhōt (L330p Herten)
|
Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.]
II-7
|
30456 |
visgraatpatroon |
visgraatverband:
vęs˲grǭt˲vǝrbantj (L330p Herten)
|
š˲grǭtprǝfil en vǝrštē̜k L 387; %%de volgende termen duiden een haaks visgraatpatroon in een parketvloer aan: de strookjes hout vormen een hoek van 45¬∞ met de lengte- en breedtelijnen en sluiten rechthoekig in elkaar%% visgraat die voorspringt: veš˲grǭt ˲dē̜ vȳršpre [N 54, 131a; N 54, 131b; N 54, 131c]
II-9
|
28584 |
vizier |
venster:
venstǝr (L330p Herten)
|
Venster in de bijenkap, geweven van ijzer- of koperdraad, paardehaar of tegenwoordig ook nylon. [N 63, 74e; monogr.]
II-6
|
31871 |
vlakbank |
vlakbank:
vlak˱baŋk (L330p Herten)
|
Schaafmachine waarmee hout aan één zijde mechanisch vlak geschaafd kan worden. De vlakbank bestaat uit een gietijzeren frame waarop een van twee of meer beitels voorziene as is gemonteerd. Zie ook afb. 53. [N 53, 85b]
II-12
|