28642 |
voorjaarshoning |
voorjaarshoning:
voorjaarshoning (L330p Herten)
|
Soort honing die uit de nectar van voorjaarsbloesem, vooral fruitbloesem, is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 129; monogr.]
II-6
|
26121 |
voorkeuvelens van de hollandse molen |
voorkeuvelens:
vø̄rkø̄vǝls (L330p Herten)
|
Het samenstel van balken dat zich aan de voorkant (d.i. de kant van de wieken) van de kap bevindt. [N O, 51a; N O, 56e]
II-3
|
26037 |
voorkeuvelens van de standerdmolen |
kapelletje:
kǝpɛlkǝ (L330p Herten)
|
De topgevel van de staartzijde van de standerdmolen. Zie ook afb. 15. [N O, 45b]
II-3
|
33799 |
voorknie |
knie:
kni (L330p Herten)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
31833 |
voorloper |
voorloper:
vø̄rlø̜jpǝr (L330p Herten)
|
Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.]
II-12
|
26059 |
voormolen |
voormolen:
vø̄r[molen] (L330p Herten)
|
Het voorste gedeelte van de molen(kast), aan de kant van de ingang, waar zich het voorste koppel stenen bevindt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛvoorweegɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 43f; A 42A, 94]
II-3
|
29072 |
voorpand |
voorpand:
vø̄rpanjtj (L330p Herten)
|
Voorstuk van een jas, vest enz. [N 59, 93]
II-7
|
34132 |
voorpoten met dikke knie |
stalpoten:
štalpuǝt (L330p Herten)
|
[N 3A, 143; monogr.]
I-11
|
32643 |
voorschaar |
voorschaartje:
vø̄ršē̜rkǝ (L330p Herten)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
25471 |
voorschoot |
schootsvel:
šūǝts˲vęl(ǝ) (L330p Herten),
voorschoot:
vø̄ršūǝt (L330p Herten)
|
De doorgaans van leer vervaardigde voorschoot van de smid en loodgieter. [N 33, 4; N 64, 163a; L B1, 65c; monogr.] || Volgens de informant van L 383 is de voorschoot blauw en volgens die van L 377 wit van kleur. [N 29, 102c; N 29, 102a; N 29, 102e; N 29, 102f; monogr.]
II-1, II-11
|