e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L330p plaats=Herten

Overzicht

Gevonden: 3377
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boomwagen mallejan: malǝjan (Herten), marjan: mǝrjan (Herten) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen bonen: buǝnǝ (Herten), bǭnǝ (Herten), boon: buǝn (Herten), bǭn (Herten) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boorijzer boor: bǭr (Herten  [(n)]  ), houtboor: hǫwt˱bǭr (Herten), ijzerboor: īzǝrbǭr (Herten) Werktuig om ronde gaten te maken in hout of metaal, bestaande uit een metalen staaf met snijdende delen. Het boorijzer wordt bevestigd in een handvat, een booromslag of in de kop van een boormachine. [N 53, 160a; N 53, 161b; monogr.] II-12
boorkolf kolf: kǫlǝf (Herten) Het dikke, aan vier zijden afgeplatte uiteinde van een boorijzer dat in de booromslag wordt bevestigd. [N 53, 175a] II-12
boormachine boormachine: bǭrmǝšīn (Herten), bǭrmǝšī.n (Herten) In het algemeen een werktuig dat met behulp van handkracht of een andere aandrijfkracht in beweging wordt gezet en dient om gaten te boren. In de boorhouder van de boormachine wordt daartoe een boorijzer bevestigd. Zie ook de lemmata "handboormachine", "borstmachine", "borstboormachine", "kolomboormachine", etc. [N 33, 122] || In het algemeen een, al dan niet verplaatsbaar, werktuig dat met behulp van handkracht of een andere aandrijfkracht in beweging wordt gezet en dient om gaten te boren. Dit lemma bevat onder A een aantal algemene benamingen voor de boormachine, terwijl onder B, C en D een aantal meer specifieke boormachines zijn opgenomen. [N 53, 176] II-11, II-12
booromslag boorzwengel: bǭržweŋǝl (Herten), omslag: ǫmšlāx (Herten, ... ) Een C-vormige houten of metalen kruk waarmee bij de omslagboor een draaiende beweging aan het boorijzer wordt gegeven. Aan de bovenzijde is een leunknop aangebracht waarmee men tijdens het boren met de hand of met de borst druk kan uitoefenen op het boorijzer. Zie ook afb. 81 en het lemma ɛbooromslagɛ in Wld II.11, pag. 84. De omslagboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De klompenmaker boort er bijvoorbeeld koppelgaatjes mee in klompen. Zie voor de woordtypen boordrouw en borendrouw uit respectievelijk Kerkrade e.o. (Q 121) en Montzen (Q 253) ook RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄.' [N 33, 133; N 53, 161a; N 97, 110a; A 29a, 14a-14b; monogr.] || Een soort beugel in de vorm van een letter C met aan de bovenzijde een knop en aan de onderzijde een boorhouder. De booromslag wordt gebruikt om een boorijzer met de hand rond te draaien. De knop wordt daarbij tegen de borst geplaatst, terwijl tegelijkertijd met de beugel een draaiende beweging wordt gemaakt. Zie ook afb. 128. Zie voor het woordtype drouw (Q 121b, Q 284) ook RhWb I, kol. 1437, s.v. Drau: ...das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde, Drehbügel" en Wbd II.6, pag. 1980, lemma "booromslag", woordtype boordroef (L 205, L 206). [N 33, 153-154; N 33, 143; N 33, 121; monogr.] II-11, II-12
boorpunt punt: pøntj (Herten) In het algemeen de punt van een boorijzer. De woordtypen centerpen en pen, die werden opgegeven door de respondent uit Posterholt (L 387), zijn meer specifiek van toepassing op een, al dan niet van schroefdraad voorziene punt aan het uiteinde van verschillende soorten boorijzers als de centerboor en de slangboor. [N 53, 175b; monogr.] II-12
boorsel boormeel: bǭrmē̜l (Herten), boorsel: bǭrsǝl (Herten) Het fijne houtstof dat tijdens het boren uit het boorgat te voorschijn komt. [N 53, 181; monogr.] II-12
boortafel boortafel: bǭrtǭfǝl (Herten) Het vaak in hoogte verstelbare deel van de tafel- of kolomboormachine waarop het werkstuk wordt vastgezet. In het werkblad van de boortafel zijn daartoe verschuifbare beugels aangebracht waarmee het te bewerken voorwerp kan worden vastgeklemd. [N 33, 124] II-11
boorvijl boorvijltje: bǭrvilkǝ (Herten) Vijl waarmee de snijdende delen van een boorijzer worden aangescherpt. Het blad van de boorvijl kan plat, driehoekig of rond zijn. Ronde vijltjes worden voor het slijpen van slangboren en lepelboren gebruikt. Zie ook het lemma ɛzaagvijlɛ in de paragraaf over het onderhoud van de zaag.' [N 53, 179] II-12