34518 |
ziekten van de krop |
kropkrankte:
kropkrɛŋkdjǝ (L330p Herten)
|
De krop kan uitzetten als gevolg van voedering met te veel of moeilijk te verteren voedsel. Na het drinken van water zet hij dan uit. Na het drinken van te veel koud water kan de krop week worden door te grote afkoeling. Er treedt dan een verlamming van de spieren op. [N 19, 64]
I-12
|
32780 |
zigzageg, s-eg |
zigzag:
sexsax (L330p Herten)
|
Een als zaadeg en/of als onkruideg gebruikte ijzeren eg, die vaak meerdelig is en waarvan de hoofdbalkjes (waarin ook de tanden zitten) zigzag- of S-vormig zijn. Zie de afb. 60 en 61. Voor ''eg'' en ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1b add.; N 11, 70 + 72 + 88 add.; N 11A, 169k; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
31273 |
zijhamer |
pinhamel:
penhāmǝl (L330p Herten)
|
Hamer met platte baan en pen. De steel van deze hamer kan lang of kort zijn. Zie ook afb. 34. In P 219 werd de zijhamer gebruikt om ploegmessen scherp te maken, in K 353 als derde voorhamer. [N 33, 73]
II-11
|
34580 |
zijladder |
leiers:
lęi̯ǝrs (L330p Herten)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lęi̯ǝrs (L330p Herten)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
27824 |
zijwand |
zijplanken:
ziplęŋk (L330p Herten),
ziplɛŋk (L330p Herten)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
26006 |
zijwanden |
zijkanten:
zikɛnjǝ (L330p Herten)
|
De beide zijkanten van de molenkast samen wanneer men geen onderscheid maakt tussen de achteraanweeg (vangzijde) en de vooraanweeg (steenrechtzijde). [N O, 47c]
II-3
|
30582 |
zilverbrons |
zilverbrons:
zelvǝrbrons (L330p Herten)
|
Zilverkleurig verfpoeder, bestaande uit een legering van tin en zink. [N 67, 10b]
II-9
|
30769 |
zinknagels |
tapisseernageltjes:
tapisērnē̜gǝlkǝs (L330p Herten),
vertinde nagelen:
vǝrtendjǝ nē̜gǝl (L330p Herten)
|
De doorgaans vertinde, spijkers waarmee de behangjute op het latwerk wordt vastgezet. [N 67, 98d]
II-9
|
34083 |
zitbeenderen |
kruisplaten:
krytsplātǝ (L330p Herten)
|
Onderdeel van het beenderenstelsel aan het achtereinde van de rug. [N 3A, 110c]
I-11
|