33983 |
brede buikriem |
buikhelp:
buikhelp (L330p Herten)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
33692 |
brede landweg |
allee:
alęi̯ (L330p Herten),
dreef:
drēf (L330p Herten)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
34080 |
brede tanden |
brede tanden:
brɛi̯ tɛnj (L330p Herten)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
26580 |
breed scherpen |
breed slaan:
bręjt šlǭn (L330p Herten)
|
De stenen zō scherpen dat de groeven breed worden. [N O, 34b]
II-3
|
33138 |
breeddorser |
breeddorser:
bręi̯dǫrsǝr (L330p Herten)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
28931 |
breedte |
breedte:
brędjǝ (L330p Herten)
|
Benaming voor een horizontaal genomen maat, voor of achter, in het bijzonder als tweede lid van samenstellingen als rugbreedte en armbreedte. [N 59, 45a; N 62, 2b; N 59, 44a]
II-7
|
29950 |
breekhamer |
bosseerhamel:
puzērhāmǝl (L330p Herten)
|
Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de breekhamer heeft doorgaans een dik vierkant uiteinde en een verticale, spits toelopende staart waarmee gekapt wordt. Zie ook afb. 11. [N 30, 18a]
II-9
|
27378 |
breekijzer |
breekijzer:
brē̜k˱īzǝr (L330p Herten),
koudbeitel:
kāt˱bęjtǝl (L330p Herten)
|
Vierkante, naar onderen plat uitgesmede beitel van staal of van gehard of verstaald ijzer die dient voor het slopen van hout- of metselwerk. Voor zwaar sloopwerk zijn er ook ronde uitvoeringen van dit werktuig, 70 tot 80 cm lang, met plat uitgesmeed einde. Zie voor een afbeelding van het breekijzer ook Wld ii.9, pag. 17, lemma "steenbeitel". [N 33, 114; N 53, 43a]
II-11
|
26589 |
breken, snijden |
breken:
brę̄kǝ (L330p Herten)
|
De bewerking die de graankorrel ondergaat op het snijvlak van de molensteen. Zie ook het lemma ɛbreken, plettenɛ. Het betreft daar het grof malen van haver met behulp van de haverpletter.' [N O, 36c; Vds 189]
II-3
|
28076 |
breuklijn |
breuk:
brø̄k (L330p Herten)
|
De lijn waarlangs een omvallende kraag dubbel valt. [N 59, 123c]
II-7
|