e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L330p plaats=Herten

Overzicht

Gevonden: 3377
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drijfriem riemsnaar: rēmšnǭr (Herten) Riem of snaar, vaak met trapeziumvormige doorsnede, die over schijven loopt en dient om de beweging van het ene machinedeel over te brengen op het andere. Vgl. voor het woordtype kijlriem (Q 99*, 121b) ook het Duitse keilriemen. [N 33, 259; monogr.] II-11
drijfvoeren drijfvoeren: dri.fvōrǝ (Herten) Het voeren dat gebeurt, wanneer men de bijen tot het zetten van broed wil prikkelen. Wanneer de bijen nog behoorlijk in het voer zitten, hoeft de imker zich nergens om te bekommeren en kan hij het drijfvoeren laten. [N 63, 110c; Ge 37, 196] II-6
drinkbak voor de kippen drinkbak: dreŋkbak (Herten) De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c] I-6
drinken bij de zeug zuiken: zūkǝ (Herten) Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a] I-12
drinkkuil in de wei kuil: kūl (Herten), zuipgat: zūpgāt (Herten) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droge koe guste koe: gōstǝ ku (Herten) Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73] I-11
droge plekken in moeras donk: doŋk (Herten) Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9] I-8
droge verfstoffen beenzwart: bęjnžwart (Herten), bremer groen: brēmǝr grø̄n (Herten), bruine oker: brūnǝ(n) ōkǝr (Herten), cadmiumgeel: katmijømgē̜l (Herten), chromaatblauw: kromātblǫw (Herten), chromaatgeel: kromāt˲gē̜l (Herten), chromaatgroen: kromāt˲grø̄n (Herten), chromaatrood: kromātrūǝt (Herten), dodekop: dōajǝkǫp (Herten), dūǝjǝkǫp (Herten), droge verf: drø̄ǝx ˲vęrǝf (Herten), engels rood: eŋǝls rūǝt (Herten), ęŋǝls rōat (Herten), florentijnse lak: florɛntęjnsǝ lak (Herten), gebrande amber: gǝbrandjǝ ombǝr (Herten), gebrande lak: gǝbrandjǝ lak (Herten), gele oker: gē̜lǝ(n) ōkǝr (Herten), glaszwart: glās˲žwart (Herten), groene aarde: grø̄n ē̜rt (Herten), ijzermenie: īzǝrmēni (Herten), kalkgeel: kalǝk˲gē̜l (Herten), kalkgroen: kalǝk˲grø̄n (Herten), karmijnrood: kǝrmīnrūǝt (Herten), kasselse aarde: kasǝlsǝ ē̜rt (Herten), kobaltblauw: kobalt˱blǫw (Herten), kobaltgroen: kobalt˲grø̄n (Herten), kopergroen: kōpǝrgrø̄n (Herten), kraplak: kraplak (Herten), lampenzwart: lampǝžwart (Herten), loodmenie: lūǝtmēni (Herten), loodwit: lūǝtwet (Herten), napels geel: nāpǝls ˲gē̜l (Herten), ongebrande amber: ongǝbrandjǝ ombǝr (Herten), ongebrande lak: ongǝbrandjǝ lak (Herten), permanentrood: pɛrmǝnɛntrōat (Herten), pɛrmǝnɛntrūǝt (Herten), perziaans rood: pɛrsijāns rūǝt (Herten), poeder: pujǝr (Herten), potlood: potlūǝt (Herten), pruisisch blauw: prȳsǝs˱ blǫw (Herten), rijtuigzwart: rītȳx˲žwart (Herten), schijtgeel: šīt˲gē̜l (Herten), signaalrood: senjālrōat (Herten), senjālrūǝt (Herten), ultramarijnblauw: øltramaręjnblǫw (Herten), verfpoeder: vęrǝfpujǝr (Herten), vermiljoen: vɛrmelj ̇un (Herten), vlamzwart: vlamžwart (Herten), zinkgeel: zeŋk˲gē̜l (Herten), zinkgroen: zeŋk˲grø̄n (Herten), zinkwit: zeŋkwet (Herten), zwartsel: žwęrtsǝl (Herten) De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.] II-9
drogen, droog worden (van gemaaid gras) afsterven: āfštęrvǝ (Herten) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
droogrek droogrek: drø̄xrɛk (Herten) Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.] I-11