| 31758 |
figuurzaag |
figuurzeeg:
figȳrzē̜x (L330p Herten),
figuurzeegje:
figȳrzē̜xskǝ (L330p Herten)
|
Handzaag, waarvan het zeer smalle zaagblad in een metalen beugel gespannen is. De figuurzaag wordt gebruikt om fijne vormen in licht plaatmateriaal, zoals triplex, uit te zagen. Zie ook afb. 17. [N 53, 11; monogr.]
II-12
|
| 28452 |
fijn broed |
fijn raat:
fīn rǭt (L330p Herten)
|
De cellen bestemd voor het uitbroeden van werkbijen en het opbergen van honing. De zwerm begint altijd met het bouwen van dit fijn werk of de werkbijenraat. Deze raat bestaat uit kleine, in doorsnede vrijwel gelijke zeszijdige cellen, waarbij het punt waar drie zijden samenkomen steeds het midden vormt van het bodemvlak der aan de andere zijde van de raat gelegen cel. [N 63, 16b]
II-6
|
| 33688 |
fijn droog stof |
stof:
štǭf (L330p Herten)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
| 31883 |
fijn vijlen |
fijn vijlen:
fīnvīlǝ (L330p Herten),
vijlen:
vīlǝ (L330p Herten)
|
Een stuk hout bewerken met een fijne houtvijl. [N 53, 158b]
II-12
|
| 31827 |
fijne blokschaaf |
blokschaaf:
[blokschaaf] (L330p Herten),
poetsschaaf:
putsšāf (L330p Herten)
|
Blokschaaf met dubbele beitel die wordt gebruikt om het hout zeer glad af te schaven. [N 53, 57; monogr.]
II-12
|
| 33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fīǝn (L330p Herten)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
| 34242 |
filter in de melkzeef |
zijdoekje:
zidø̄kskǝ (L330p Herten),
zijtje:
zikǝ (L330p Herten)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
| 32144 |
fineerzaag |
fineerzaagje:
finērzē̜xskǝ (L330p Herten),
fineerzeeg:
finērzē̜x (L330p Herten
[(recht en gebogen)]
),
slofzeeg:
šluf˲zē̜x (L330p Herten)
|
Zaagje met een aan beide zijden getand zaagblad, dat wordt gebruikt om fineerhout te zagen. Zie ook afb. 165. [N 53, 13a; N 53, 14; monogr.]
II-12
|
| 30608 |
flatting |
flatting:
flɛteŋ (L330p Herten)
|
Vernis die bij voorkeur wordt gebruikt voor het grondvernissen. Daarbij wordt de flattinglaag na verharding afgeslepen zodat oneffenheden verwijderd kunnen worden en er een vlakke en tevens matte oppervlakte ontstaat. Flatting kan als grondlaag voor buiten- als voor binnenwerk worden aangewend. [N 67, 21c]
II-9
|
| 28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (L330p Herten)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|