33428 |
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen |
stamper:
štęmpǝr (L330p Herten)
|
De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b]
I-6
|
30641 |
getande spalter |
draadtrekker:
drǭttrękǝr (L330p Herten)
|
Spalter waarvan het haar in afzonderlijke bundeltjes is verdeeld. De getande spalter wordt gebruikt bij het schilderen van de vezels van hout. Zie ook afb. 93b en de lemmata 'Spalter' en 'Draadtrekker'. [N 67, 36b]
II-9
|
33388 |
getuigrek |
kapstok:
kapštǫk (L330p Herten)
|
Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81]
I-6
|
32966 |
gewas |
gewas:
gǝwas (L330p Herten)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwø̜lǝf (L330p Herten
[(vroeger)]
),
gǝwɛlǝf (L330p Herten),
gewelfsel:
gǝwø̜lǝfsǝl (L330p Herten)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
25580 |
gewichtssteen |
lood:
lūǝt (L330p Herten),
steen:
štęjn (L330p Herten)
|
Gevraagd werd speciaal naar de stenen die men vroeger in plaats van gewichten gebruikte. [B 29, 33b; N 29, 105e; monogr.]
II-1
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
špørx (L330p Herten)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
28670 |
gezuiverde was |
gesmolten was:
gǝšmǫltjǝ was (L330p Herten)
|
De was, ontdaan van afval en onzuiverheden. Er zijn verschillende manieren tot zuivering van de was. De eenvoudigste is om de ruwe raat met schraapsel en ander afval in een zak van kaasdoek te knopen en met een steen bezwaard in een grote pan op het vuur te zetten. De was komt door het doek heen boven drijven (De Roever, pag. 283). Door vaker de was op te smelten in schoon water krijgt men een helder en zuiver produkt. Om kleine hoeveelheden raat te smelten kan men ook gebruik maken van een zonnewassmelter of een waskanon. Grote hoeveelheden was worden verwerkt in fabrieken die beschikken over grote waspersen, stoomwassmelters of wasreinigers. Zij bereiken het grootste rendement. [N 63, 121c; Ge 37, 147; monogr.]
II-6
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
gezwad:
gǝšwāt (L330p Herten
[(betekent ook 'zwad')]
),
zwade/zwaai:
žwāi̯ (L330p Herten)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
32611 |
gier oproeren |
roeren:
rø̄rǝ (L330p Herten)
|
Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.]
I-1
|