34337 |
knorren |
knorren:
knǫrǝ (L330p Herten)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34058 |
koe |
koe:
ku (L330p Herten),
kȳi̯ (L330p Herten),
køi̯ (P121a Herten),
kō (P121a Herten)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34066 |
koe die eenmaal heeft gekalfd |
schot:
šǫt (L330p Herten)
|
Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vɛrs (L330p Herten)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
koe:
[koe] (L330p Herten),
tweede vaars:
twīdjǝ vē̜rs (L330p Herten)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
varkensrug:
vɛrkǝsrø̜k (L330p Herten)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangvot:
haŋvǫt (L330p Herten)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
diepe koe:
dēpǝ ku (L330p Herten)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
koe met schaapsbenen:
ku met šǭpsbɛi̯n (L330p Herten)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlɛkpūǝt (L330p Herten)
|
[N 3A, 138]
I-11
|