25605 |
loonbak |
boerendeeg:
būrǝdęjx (L330p Herten),
boerenmik:
būrǝmek (L330p Herten)
|
Deeg van brood en gebak dat aan huis is klaargemaakt en dat naar de bakker wordt gebracht om er brood of gebak van te laten bakken tegen een vergoeding. [N 29, 98; monogr.]
II-1
|
26067 |
loopstaken |
scheerbalken:
š ̇īǝrbɛlǝk (L330p Herten)
|
De twee schuine balken aan weerszijden van het uiteinde van de staart van de standerdmolen. Zie ook afb. 21. [N O, 48d; A 42A, 101]
II-3
|
29089 |
loos knoopsgat |
blind knoopsgat:
blenjtj knǫwps˲gāt (L330p Herten),
vals knoopsgat:
vals knǫwps˲gāt (L330p Herten)
|
Vals of loos knoopsgat. Zoɛn knoopsgat ziet er uit als een echt knoopsgat, maar is niet ingeknipt. Het wordt precies gemaakt als het echte, maar men moet wat kortere steken maken en niet zo diep in de stof steken.' [N 59, 141]
II-7
|
17817 |
lopen |
lopen:
loəpe (P121a Herten)
|
lopen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34545 |
lopen, gezegd van eenden |
waggelen:
waqǝlǝ (L330p Herten)
|
[N 70, 2; monogr.]
I-12
|
19500 |
loper |
loper:
lø̜jpǝr (L330p Herten)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
34008 |
losgetuigd leiden |
aan de hand leiden:
ān ǝ hanjt lęi̯ǝ (L330p Herten)
|
Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c]
I-10
|
33729 |
losse paal met draad |
losse tuin:
losǝ tūn (L330p Herten)
|
Losse paal met draad waarmee men de wei kan afsluiten. [N 14, 68c; N 7, 48b; L B 19, 6; A 25, 8]
I-8
|
30454 |
losse veer |
veertje:
vē̜.rkǝ (L330p Herten)
|
Los latje waarmee twee vloerdelen, die aan beide zijden een groef hebben, met elkaar verbonden kunnen worden. [N 54, 132g]
II-9
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
voerbak:
vōrbak (L330p Herten)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|